Geschiedenis van Suriname
(1861)–J. Wolbers– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Derde tijdvak.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meesters, de directeuren der ‘geoctroijeerde societeit’, voorstonden, in botsing met de kolonisten, welke, ofschoon meermalen onderling verdeeld, zich somtijds vereenigden om den dienaar der Societeit tegen te werken; - hij die zich aan de zijde des Gouverneurs schaarde, werd door anderen verachtelijk een Societeits-man genoemd. - Reeds in gewone tijden moet men meer dan gewone bekwaamheid bezitten om eene kolonie als Suriname te besturen, maar wanneer de storm der hartstogten door buitengewone omstandigheden gewekt, loeide, dan waarlijk werd eene mate van geestkracht, helderheid en schranderheid vereischt, welke men zelden in een persoon vereenigd aantreft. Moeijelijk was het een dergelijk persoon te vinden, die tevens genegen was om de gansch niet benijdenswaardige betrekking van Gouverneur op zich te nemen, zoodat Directeuren der Societeit zich gelukkig achtten toen Mr. Jan Jacob Mauricius zich de op hem uitgebragte keuze, hoewel na eenige aarzeling, liet welgevallen. Men verwachtte veel van Mauricius, misschien waren de verwachtingen deswege wel wat te hoog gespannen, - want hoewel hij zich reeds in vele belangrijke betrekkingen gunstig onderscheiden had, waren deze meer geschikt geweest om zijne staatkundige bekwaamheden te doen uitkomen dan wel die, welke den regent kenmerken. Staatsman of regent verschilt nog zoo veel. Men vindt zoo weinig mannen als onze Willem de Derde, de beroemde verdediger der Protestantsche vrijheden. Waren de verwachtingen misschien te hoog gespannen, - de bekwaamheid van Mauricius wordt algemeen ook door latere geschiedvorschers erkend. Reeds op jeugdigen leeftijd gaf hij blijken van buitengewone kennis;Ga naar voetnoot(*) na volbragte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
studiën trad hij op negentienjarigen leeftijd in het huwelijk met Alida Pauw, en legde zich in de eerste jaren van zijn huwelijk op den landbouw toe, eerst te Nijmegen, daarna in de Beemster bij Purmerend. Door bewerking zijner vrienden, tot schepen en pensionaris der stad Purmerend benoemd, aanvaardde hij dit ambt en vervulde met ijver de pligten hieraan verbonden, zoodat hij weldra tot gedeputeerde benoemd, als zoodanig ter vergadering van de Staten van Holland en West-Vriesland afgezonden werd. Later oogstte hij als Resident van den Staat der Vereenigde Nederlanden bij den Neder-Saxischen kreits te Hamburg veel roem in, en bewees den staat gewigtige diensten die door verhooging van jaarwedde erkend en beloond werden, terwijl hij tevens in de verschillende plaatsen, waar hij uithoofde van zijn ambt vertoefde, zich algemeen bemind wist te maken en ieders hoogachting won.Ga naar voetnoot(1) In Augustus 1742 vertrok Mauricius met zijn gezin, (hij was in 1737 ten derde male gehuwd en wel met jonkvrouw Johanna Maria Wreede, en had bij haar en bij zijne vorige echtgenooten verscheidene kinderen) naar de plaats zijner bestemming en kwam, na eene lange, doch gelukkig volbragte reis, den 14 October behouden in Suriname aan, alwaar hij op de meest vriendschappelijke wijze werd ontvangen door den aftredenden Gouverneur Gerard van de Schepper, van wien hij de teugels van het bewind overnam. Vóór wij Mauricius handelende doen optreden, werpen wij eerst een blik op de staatsregeling, regterlijke collegiën enz. in Suriname en geven een overzigt van den toestand der blanke, en vrije kleurling-bevolking te dien tijde, waardoor de op zich zelf staande feiten beter in hun verband kunnen worden gevolgd. Als grondwet, om het eens met een woord van onzen tijd uit te drukken, werd het octrooi van 1682 door de Algemeene Staten aan de W.I. Maatschappij verleend, beschouwd. De ‘Geoctroijeerde Societeit van Suriname,’ die door overdragt van de W.I. Maatschappij, in het bezit van Suriname | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was gekomen, had dezelfde regten ontvangen, en was tot dezelfde verpligtingen jegens de kolonie gehouden.Ga naar voetnoot(1) Volgens dat octrooi had wel is waar de Gouverneur de hoogste magt in handen, maar was hij tevens gehouden bij belangrijke zaken den Politieken Raad bijeen te roepen, in welken hij voorzat en mede stem uitbragt. Die Politieke Raad, of gelijk zij genoemd werd: ‘het Hof van Politie en Criminele Justitie’, was niet slechts een adviserend, maar tevens eenigermate een wetgevend ligchaam en een regterlijk collegie. - Daar de grenzen tusschen adviseren en wetgeven niet zeer juist afgebakend waren, ontstonden hierdoor meermalen groote moeijelijkheden, ja zelden kwam iets belangrijks zonder voorafgaand verschil tot stand. De Raden vermeenden steeds, dat hun met den Gouverneur de regering toekwam, en de Gouverneur daarentegen, dat het genoeg ware, zoo hij in zaken van aanbelang hun advies inwon, en tevens waar de nood drong, op eigen gezag handelde. Het Hof van Politie en Criminele Justitie bestond uit den Gouverneur als Voorzitter, uit den Commandeur of Bevelhebber over de fortificatiën en het krijgsvolk, die als eerste raad door de societeit aangesteld en door den Souverein bevestigd werd, en uit negen onbezoldigde leden, die volgens artikel XVIII van het octrooi, uit de aanzienlijksten, verstandigsten en moderaatsten onder de kolonisten, voor hun leven lang, beroepen werden. Een dubbeltal werd door de ingezetenen, die ‘gehuisd en gehoofd’, d.i.: die een eigen bezitting hadden en hoofden van een gezin waren, gevormd, waaruit de Gouverneur de electie had. - Bij resolutie van Gouverneur en Raden van 18 Julij 1719 was vastgesteld, dat de Adminis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trateurs en Directeurs van buitenlandsche meesters, deel aan de verkiezing konden nemen; later werd die resolutie weder ingetrokken. De Joden hadden mede de bevoegdheid tot het uitbrengen hunner stem, hetgeen voor dien tijd zeker iets zeer ongewoons was, en waartegen de andere kolonisten meermalen hunne stem verhieven en o.a. in 1751 een vertoog inleverden. Behalve de genoemde leden, had de Raad Fiscaal zitting in het hof, echter slechts met eene adviserende stem. Tevens was er een secretaris die de notulen hield, de sententien schreef, en een of meerdere gezworen klerken tot zijne dienst had. Daar in den regel de Gouverneurs uit den militairen stand gekozen werden en alzoo evenmin als de andere leden regtskennis bezaten, oefende de Raad-Fiscaal, welke betrekking wel eenigermate met die van den tegenwoordigen Procureur-Generaal overeen kwam, als de eenige regtsgeleerde in die vergadering, daarop meermalen een grooten invloed uit. Het tweede regterlijk collegie, het Hof van Civiele justitie, volgens het 24 Artikel van het octrooi door van Scharphuisen in 1689 ingesteld;Ga naar voetnoot(*) bestond mede uit den Gouverneur als Voorzitter en zes, sedert 1744 uit tien, onbezoldigde leden, welke, uit een dubbeltal door het Hof van Policie gevormd, door den Gouverneur verkozen werden. De Raad-fiscaal had als adviserend lid ook zitting in dit hof en pretendeerde zelfs, na den Gouverneur, tot de voorzitting geregtigd te zijn, welke pretentie tot velerlei verschillen aanleiding gaf, te meer daar hij tot 1745 het ambt van exploiteur bij zijn fiscalaat bekleedde, en als zoodanig door het hof als deszelfs dienaar, als deszelfs ondergeschikte die zijne besluiten moest ten uitvoer leggen, beschouwd werd. Bij deze regtbank werden alle burgerlijke zaken afgedaan, en tevens kon men bij haar appelleren over vonnissen, die hooger liepen dan de som van ƒ100 tot ƒ250, en ter eerste instantie geveld waren door het derde regterlijk colle- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gie, namelijk dat van commissarissen van kleine zaken, dat gewoonlijk ‘Subaltern collegie’ genoemd werd, welks mede onbezoldigde leden door Gouverneur en Raden werden aangesteld. Het bestond eerst uit 6 leden en een oud raad van civiele justitie als president, later is dit getal tot 10 vermeerderd, en een secretaris daaraan toegevoegd. Door dit collegie werd, gelijk reeds de naam aanduidt, de geringere zaken hoogstens tot een bedrag van ƒ250 beregt. - In latere tijden werd het opzigt over de gemeene weiden, waartoe vroeger afzonderlijke personen waren aangesteld, aan dit collegie opgedragen. - Van vonnissen hooger dan ƒ100 geslagen, kon men zich, gelijk reeds gemeld is, op het hof van civiele justitie beroepen, en van die der beide anderen kon men bij de Algemeene staten revisie verzoeken. Verder waren er commissarissen van de wees- en onbeheerde boedelskamers, weesmeesters genoemd. Deze kamers waren drie in getal; een voor de Christelijke, een voor de Portugeesch-Joodsche en een voor de Nederduitsch-Joodsche gemeente. Voor iedere kamer had men twee weesmeesters, een secretaris, tevens boekhouder en kassier en een gezworen klerk. De ingezetenen moesten hun copy van hunne testamenten over leveren. Een weduwnaar of weduwe kinderen hebbende, moest bij een tweede huwelijk bewijs aan de weesmeesters geven, dat de kinderen hun geregtigd aandeel verkregen, enz. enz. Behalve deze genoemde hoven en collegien had men het corps burger-officieren, dat meermalen grooten invloed op de aangelegenheden uitoefende. De burger-officieren werden door Gouverneur en Raden aangesteld. Hun was voornamelijk een zeker toezigt over de plantaadjes opgedragen. De kolonisten waren verpligt hun jaarlijks het getal blanken en slaven, die zich op de effecten bevonden en den ouderdom van twaalf jaren hadden bereikt, op te geven. De kapiteins der burger-officieren waren gehouden, daarvan verslag te doen aan het hof, opdat daarnaar de hoofdgelden van allen geregeld en het getal der slaven, die tot het werken aan de fortificatien of tot het doen van boschtogten moesten worden geleverd, bepaald worden. De burgers die tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bewaren der rust, tot het doen van boschtogten op de weggeloopen slaven, of tot verdediging tegen een buitenlandsche vijand eene soort van militie of schutterij vormden en van tijd tot tijd in den wapenhandel geoefend werden, stonden onder de bevelen der genoemde burger-officieren. Zij waren in compagniën verdeeld; iedere compagnie had een krijgsraad, de lage burgerkrijgsraad genaamd, bestaande uit den kapitein, luitenants, vaandrigs en de sergeanten. De hooge burgerkrijgsraad was zamengesteld uit den Gouverneur, de raden van Politie, de kapiteins en luitenants; bij afwezigheid dezer laatsten volgden de vaandrigs hen op. - Men vindt in de geschiedenis hiervan echter weinig gewag gemaakt. Werden de hier opgenoemde collegien en het corps burger-officieren uit de inwoners benoemd, en dienden de leden daarvan de kolonie zonder bezoldiging, gelijk het 24 artikel van het Octrooi zegt, ‘zonder daarvoor eenige weddens of vergeldingen te genieten, maar alleen uit liefde ten beste van 't gemeen,’ er waren ook bezoldigde ambtenaren, dienaren der Societeit. In de eerste plaats: de Gouverneur die door de Directeuren der Societeit aangesteld werd, doch onder goedkeuring van de Algemeene Staten van wie hij zijn lastbrief ontving en in wier handen hij evenzeer als in die der Directeuren den eed van getrouwheid moest afleggen: hij was voorzitter van politieke en militaire vergaderingen en bezat de magt om pardon te verleenen. In gewigtige zaken was hij gehouden den Raad van Policie bij een te roepen; terwijl hij de bevoegdheid had, om, naar bevind van zaken, den hoogen militairen krijgsraad te beleggen. Volgens zijne instructie was hij verpligt de Hervormde Godsdienst te beschermen en voor te staan. Hij had tot zijne dienst een particulieren secretaris, welke door de Societeit bezoldigd werd, benevens eenige klerken enz. De persoon die in rang op den Gouverneur volgde, was de Commandeur die, onder hem, het bevel over de krijgsmagt en het opzigt over de verdedigingswerken der kolonie had, terwijl hij daarenboven als eerste Raad in het Hof van Policie en Criminele Justitie zitting nam, en bovendien, bij het overlijden van den Gouverneur, bevoegd was het bestuur ad interim, vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens resolutie der Societeit, op zich te nemen; hetgeen hem echter, meermalen door de Raden betwist werd. Hij had den rang van kolonel en maakte met de luitenant-kolonels, majoors en verdere officieren den kleinen militairen krijgsraad uit, alwaar de Raad-fiscaal als Auditeur mede zitting had. De onder hem staande krijgsmagt, wier sterkte zeer afwisselend was, bestond uit infanterie en een klein corps artillerie. De militairen waren op de forten Nieuw-Amsterdam, Zeelandia, Sommelsdijk en op verscheidene posten in de rivieren verdeeld. - Ofschoon volgens het 27ste artikel van het octrooi het onderhoud der krijgsmagt en der fortificatien ten laste der Societeit moest komen, werd daarin van tijd tot tijd, op voordragt der Societeit, door H.H.M. verandering gebragt, echter niet zonder veel tegenstand van de zijde der kolonisten. Door deze nadere bepalingen kon men rekenen dat, van wederzijde, ieder de helft der kosten droeg. De derde door de Societeit bezoldigde dienaar de Raad-fiscaal, die als adviserend lid mede zitting in de beide hoven had, was den Gouverneur als raadsman toegevoegd; hem was opgedragen om: ‘het regt der hooge overheid alom waar te nemen, over de gansche kolonie, zoo te water als te land.’ Daarenboven moest hij als Auditeur bij den Militairen krijgsraad ageren. Als Fiscaal werd hem toegevoegd een schout en twee policie-dienaren, die uit de kas der modique lasten betaald werden. Toen het exploiteursschap nog aan het Fiscalaat verbonden was, had hij daartoe twee of drie substituten. De secretarissen van de beide hoven, waarvan meestal de oudste in bediening, in het Hof van Policie zat, fungeerden te gelijk als notarissen en hadden ter hunner beschikking een boekhouder en eenige gezworen klerken. - De secretarissen hadden geene vaste bezoldiging; de oudste trok drievijfden, de jongste tweevijfden van de voordeelen der secretarie. Er waren verscheidene kantoren in Suriname als: van de inkomende en uitgaande regten op de koopwaren; van de hoofdgelden voor de Societeit, van de verkoopingen, en dat der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
modique lasten. De ontvangers der drie eersten werden door de Societeit benoemd en bezoldigd, terwijl die der modique lasten door den Gouverneur en de raden werd aangesteld, en deze ontvanger was ook verpligt jaarlijks aan het Hof, met open deuren, rekenschap zijner gehoudene administratie af te leggen. Aan het kantoor der inkomende en uitgaande regten betaalde men als lastgeld van de schepen, voor iederen scheepslast drie gulden voor inkomende en evenveel voor uitgaande regten. Op alle goederen, die uitgevoerd werden, werd eene belasting van twee en een half ten honderd geheven, volgens het 4de artikel van het octrooi. Om de juiste hoeveelheid der uitgevoerde suiker, waarvan de gezegde belasting voornamelijk betaald moest worden, te constateren, was bij placaat van 1693 een bepaald soort van vaten voorgeschreven, waarin de suiker moest verzonden worden. Om te zorgen dat aan deze bepalingen voldaan werd, waren er vier keurmeesters voor de suiker- en een rooimeester van de melassievaten, door den Gouverneur aangesteld. Aan het kantoor der hoofdgelden moest jaarlijks van iederen blanke en van iederen slaaf die boven de twaalf jaren oud waren, 50 pond en daar beneden tot drie jaren, 25 pond suiker als hoofdgeld betaald worden, terwijl kinderen beneden de drie jaren buiten rekening bleven. Voor de planters en andere ingezetenen die geene suikerplantaadjes hadden, werd de suiker tegen een stuiver het pond berekend, - dus voor de volwassenen vijftig stuivers per hoofd en voor de kleinen vijf en twintig stuivers. De in de kolonie pas gevestigde planters en hunne slaven waren voor de eerste 10 jaren vrij van deze belasting, volgens het 3de artikel van het Octrooi. Aan het kantoor der verkoopingen was men vijf ten honderd van de gekochte goederen verschuldigd; voor de uit Afrika aangebragte slaven slechts 2 ½ pCt.Ga naar voetnoot(*) De inkomsten van het vierde kantoor, genaamd het kantoor der Modique lasten, kwamen van verschillende zijden. Van de vrijheid tot het op rigten van hetzelve, door het 29ste Artikel van het octrooi verleend, schijnt men al vroeg gebruik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te hebben gemaakt, daar reeds bij placaat van 31 September 1682 aan de herbergiers en die drooge gasterij hielden, gelast werd, hunne verlofbrieven te vertoonen ten behoeve van de modique lasten. De schippers waren gehouden eene lijst der natte waren, in hunne schepen geladen, aan den ontvanger, onder eedsaflegging te vertoonen.Ga naar voetnoot(*) - De ingezetenen betaalden zekeren impost van die waren; de herbergiers voor hun verlofbrief tot de zoogenaamde groote tap aan den waterkant ƒ600 en voor de kleine ƒ400, waarvan de helft aan het hospitaal en de wederhelft aan het kantoor der modique lasten kwam; verder verviel ⅓ van de meeste boeten aan genoemd kantoor. Uit de inkomsten hiervan werden de kosten van de vergaderingen der hoven en andere collegiën betaald, en het onderhoud van de kerkendienst, der schoolmeesters enz. Ter voorziening van de enorme kosten door de togten tegen de weggeloopen slaven veroorzaakt, en ter betaling van de premiën, op het vangen en dooden derzelve gesteld, werd jaarlijks eene heffing over de geheele kolonie geslagen en deze mede door den ontvanger der modique lasten ontvangen en verantwoord.Ga naar voetnoot(†) Behalve de reeds genoemde ambtenaren, die òf door de Societeit, òf door den Gouverneur, òf door Gouverneur en Raden aangesteld werden, had men in Suriname nog 2 deurwaarders bij de hoven, 2 gezworen landmeters, 3 houtmeters, 1 keurmeester van het beestiaal en 1 beëedigde weger op 's lands waag, benevens verscheidene adsistenten, klerken en bedienden.Ga naar voetnoot(§) Over de begeving dier onderscheidene ambten was meermalen verschil tusschen den Gouverneur en de Raden van Policie; ook Mauricius had hierover groote onaangenaamheden te verduren, hetgeen bij den toestand en inrigting der maatschappij aldaar, niet te verwonderen was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De blanke bevolking te Suriname bestond uit een mengelmoes van verschillende Europesche natiën. In de eerste plaats moeten wij de Nederlanders of afstammelingen van Nederlanders vermelden, die òf om hun fortuin te maken, òf om andere, soms weinig eervolle, redenen, genoopt waren geworden, om vaderland en maagschap te verlaten. Ten tweede, de Franschen of hunne afstammelingen. Reeds in de eerste tijden der kolonie (zie bladz. 65-67) had een vrij aanzienlijk getal Fransche vlugtelingen naar Suriname den wijk genomen; welk getal van tijd tot tijd vermeerderd was. Ten derde, waren ook vele Duitschers naar de kolonie gekomen. Daar het getal blanken, in vergelijking met dat der negerslaven, zeer gering was, had men van tijd tot tijd getracht de blanke bevolking te vermeerderen; meermalen waren hiertoe pogingen in het werk gesteld en oproepingen daartoe gedaan.Ga naar voetnoot(*) Germanjes zonen hadden aan deze oproepingen in het bijzonder veel gehoor verleend. Vele Duitschers, die Holland als een Eldorado beschouwden, namen den wandelstaf op, verlieten hunne bergen en dalen, om aldaar hun geluk te beproeven. Mogt het al aan sommigen gelukken, rijkdom en eere te verwerven, niet allen slaagden even spoedig; doch de nijvere Duitscher liet zich hierdoor niet ontmoedigen. In Holland hoorde hij van Suriname spreken; hij vernam dat men daar gaarne Europeanen ontving; volgens de geruchten kon men daar spoedig rijk worden, ten minste tot eenig aanzien komen, slaven onder zich hebben en dus meester over anderen spelen - en dergelijke vooruitzigten waren zoo streelend, zoo uitlokkend, dat hij zich hiervoor gaarne wat moeite en ontbering getroostte en er eenige kwade jaren voor over had; en - hij zocht gelegenheid om dat land te bereiken, en in Suriname gekomen, werd hij doorgaans goed ontvangen, op de eene of andere plantaadje als blankofficier geplaatst, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar hij weldra tot den rang van Directeur opklom en meermalen bezitter van plantaadjes en slaven werd. Er rezen zelfs wel eens klagten, dat de Duitscher boven den Nederlander en inboorling voorgetrokken werd, welke klagt in latere jaren herhaald werd.Ga naar voetnoot(*) Dat onder eene zoodanig gemengde bevolking niet veel overeenstemming bestond, valt ligt te begrijpen. - Kernachtig beschrijft Mauricius dit in een brief aan de Staten-Generaal (Receuil van echte stukken 3de deel bladz. 519). ‘Wat de onderlinge genegenheid, harmonie enz. en in 't geheel de rust en vrede der kolonie betreft, uw H.M. gelieve zich te erinneren 't geene ik in de derde depêche op de Requeste, § 2 gezegt heb van den aart van 't land, en men moet altijd onthouden, dat het gros der inwoonders der colonie bestaat uit een zaamenvloeisel van allerlei natien, waaruit profluceren vier natuurlijke gevolgen; 1e. dat velen gebooren zijnde onder een Monarchale regeering, en nu hoorende, dat ze onder eene vrije zijn, van de eene extrimiteit tot de andere springen, zich verbeeldende, dat de vrijheid bestaat in libertinage en anarchie. 2e. Dat ten minste de meesten vreemd zijnde, geen Neêrlands hart, en vervolgens geen patriotische sentimenten hebben, dewijl ze Nederland niet voor hun vaderland houden. 3e. Dat tusschen lieden van differente natien onmogelijk die band van harmonie kan weezen, die ordinair subsidieert tusschen uniforme landslieden, gelijk in de Fransche en Engelsche colonien en 4. dat ze altijd animum revertendi behouden en dus geen attachement hebben voor een land, 't welk ze considereeren niet als een woonplaats van hen en hare kinderen, maar alleen als een land van vreemdelingschap en passage. Men zou hier remarques kunnen bijvoegen, die uit dezelfde source voortkomen, vooral, dat vele zijn lieden òf zonder opvoeding, òf die in hun vaderland niet hebben willen deugen, en vervolgens van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
godsdienst, regt doch vooral van 't geen men orde, betamelijkheid en pudor noemt, gansch geene of zeer verkeerde denkbeelden hebben. Zulke menschen raken ligt in twist, en de minste twist is bitter en onverzettelijk. Echter moet ik aan de ingezetenen alhier de justitie doen, dat ze, zoolang ze in een minderen staat blijven, vreedzaam en buigzaam zijn, en zelfs, hoe sterk aangezocht en opgeruid, altijd een aversie getoond hebben van oproer; doch wanneer ze uit hun néant tot rijkdom of eere opklimmen, draait hun doorgaans 't hoofd.’ De vestiging der Portugesche Joden in Suriname hebben wij reeds vroeger vermeld (zie tweede tijdvak). De meesten hunner waren niet onvermogend, sommigen zelfs rijk; het getal der Joden vermeerderde in de achttiende eeuw zeer sterk, zoodat zij weldra een derde gedeelte van de blanke bevolking der kolonie uitmaakte. Onder de nieuw aangekomen bevonden zich vele Hoogduitsche en min beschaafde Poolsche Joden, die veelal in behoeftige omstandigheden verkeerden; om nu de kolonie niet met verarmde ingezetenen te bezwaren, bepaalden de Staten, bij Resolutie, dat alleen de Joden die genoegzaam vermogen bezaten om eigenaars eener plantaadje te worden, zich naar Suriname mogten begeven. De Joden waren bijna op gelijken voet met de volkplanters van de Gereformeerde religie gesteld, hun was de toegang tot de meeste burgerlijke bedrijven en bedieningen geopend, uitgenomen het werkelijk lidmaatschap der regering of der regterlijke collegien, maar daarentegen hadden zij eene zekere autonomie of zelfs - regering; aan eene uit hun midden verkozen burgerlijke vierschaar was de kennisneming en uitspraak van schuldvorderingen en verbindtenissen, de som van ƒ600.- niet te boven gaande, verleend; mede had dit collegie het regt en de magt om uit de kolonie diegenen hunner geloofsgenooten te verwijderen, van welken zij eenig openlijk schandaal vreesden, en de Gouverneur was gehouden, een door de regtbank op de Joden Savane geslagen vonnis van politieke uitzetting, te doen uitvoeren.Ga naar voetnoot(*) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Parnassyns werden als de wettige regenten der Joden beschouwd. Behalve genoemde burgerlijke voorregten was hun volledige vrijheid in kerkelijke aangelegenheid toegestaan, zelfs tot in 1703 werden de huwelijken onder hen, volgens de Rabbijnsche uitlegging der Mozaïsche wet, zonder meer, als geldig gerekend; toen echter werd bepaald, dat men voortaan bij de voltrekking van het huwelijk zich volgens de politieke verordeningen, deswege bestaande, gedragen moest. Hun Ascamoth of kerkelijke instellingen werden in den loop der 18de eeuw, na door de Parnassyns der Amsterdamsche Gemeente te zijn nagezien en aangevuld, door de Staten-Generaal en de directeurs der Societeit van Suriname gewaarborgd. De Joden waren ten gevolge van een en ander zeer in welvaart toegenomen, zoodat van de 400 plantaadjes, die zich in 1730 in Suriname bevonden, 115 in bezit der Joden waren. Op de meesten dier plantaadjes werd suiker verbouwd.Ga naar voetnoot(*). Tot de genoemde blanke bevolking kon ook nog gerekend worden het garnizoen, hetwelk meerendeels uit een zaamgeraapten hoop van allerlei volkeren van Europa was aangeworven, en met het vele scheepsvolk, dat telkens in Suriname aankwam, door zwelgerijen en muiterijen, tot een wezenlijken last voor de kolonie verstrekte. Bij deze Europeanen of afstammelingen van Europeanen kwamen nog de kleurlingen, die uit de gemeenschap der blanken met de negerinnen geboren en somtijds vrijgegeven (gemanumiteerd) werden, en de negers die ditzelfde voorregt verworven hadden. Deze van alle Europesche natien en verschillende geloofsbelijdenissen zamengevloeide massa maakte in vereeniging met de in Suriname geboren blanken en gekleurde (gemanumiteerde) lieden, de vrije bevolking van Suriname uit. Zij kon gevoegelijk in zes klassen verdeeld worden) als: Ambtenaars, Militairen, Landbouwers, Handelaars, Ambachtslieden en personen zonder bepaald beroep. Ambtenaars: deze eerste klasse was in de eerste tijden der kolo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niën niet zeer talrijk, daar de leden der beide hoven, die van het collegie van kleine zaken en de burgerofficieren niet tot deze cathegorie kunnen gerekend worden, daar hunne betrekkingen slechts honorabel waren. Hun getal was echter langzamerhand aangewassen, gelijk wij straks bij de vermelding der ambtenaren gezien hebben. Ofschoon zij in meerdere of mindere mate als dienaren der Societeit konden beschouwd worden, en over hunne benoeming meermalen hevige twisten ontstonden, was het er toch verre van verwijderd, dat men hen als een aaneengesloten geheel kon beschouwen; daar ook zij meermalen bezittingen in de koloniën hadden of administratien voor anderen voerden, waren hunne belangen met die der overige ingezetenen vereenigd en meermalen behoorden zij tot de bitterste vijanden van den Gouverneur, waarover o.a. in het dagboek van Mauricius en in het ‘receuil van echte stukken’ vele klagten voorkomen. De Militairen - geregelde troepen. - Hun getal moest eigenlijk uit 1200 man bestaan en twee bataillons uitmaken, maar zelden was die sterkte voltallig en slechts een gedeelte kon in het veld gebruikt worden; de groote sterfte zoo op de reis van Holland naar Suriname als de nadeelige invloed van de luchtstreek, de vermoeijenissen van de dienst in de bosschen en moerassen ter opsporing van gevlugte slaven, verminderde hun getal aanhoudend. Deze geregelde militaire magt bestond uit sommige zeer goede en bekwame officieren, maar de soldaten, ofschoon zij zich soms dapper gedroegen, behoorden, op eenige loffelijke uitzonderingen na, tot het uitschot van de Europesche natien. Een klein corps Artilleristen werd als de keurbende beschouwd. Landbouwers: daartoe behoorde het grootste gedeelte der blanke vrije bevolking - de eigenaars van grootere plantaadjes vormden, in zekeren zin, de aristocratie van Suriname; - van hen hing het grootste gedeelte der overige vrije bevolking af - hunne directeurs en zelfs de eigenaars van kleine plantaadjes zagen hun naar de oogen - en daar uit hen overeenkomstig het octrooi, de Raden van Policie en die van Criminele Justitie gekozen werden, oefenden zij eene soms willekeurige magt, niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts over de slaven maar zelfs over de van hen afhangende vrijen uit. - Als een bewijs van de tyrannische handelwijze van dergelijke lieden en van de zotte verbeelding die zij van het gewigt van het ambt van raad van een der beide hoven hadden, deelt Mauricius, in zijne 5e. depêche tegen Duplessis, aan de Staten-GeneraalGa naar voetnoot(*) het volgende voorval mede. Aubin Nepveu, een jong practizijn en solliciteur voor commissarissen, die de kost niet slechts voor zich zelven maar ook voor eene oude moeder, drie zusters en een jonger broeder moest winnen, werd door zekeren heer du Peyrou, burger-kapitein met nog acht andere burgers gecommandeerd om een togt tegen de wegloopers te doen. Hij bragt daartegen zijne bezwaren in, doch te vergeefs, daar men om zijn attachement aan den afwezigen Fiscaal van Meel op hem gepiqueerd was. Hierdoor geërgerd, geraakte hij in twist met den broeder des burger-kapiteins, een Raad van Civiele Justitie, en liet zich, in eene levendige woordenwisseling, de plompe uitdrukking ontvallen, dat hij niets om hem gaf. - De heer Sandick, prov. Fiscaal, zwager van genoemden du Peyrou, attaqueerde hem over deze woorden en deed den eisch, dat hij zou worden gegeeseld, gebrandmerkt, en met een gloeijenden priem door de tong gestoken. De fiscaal grondde dezen eisch op het volgende: ‘de heer Du Peyrou is Raad van Justitie. De Raden zijn goden op aarde. - Ergo die een Raad scheldt, begaat Godslastering.’ - De eisch is echter niet toegewezen, en Nepveu is slechts verpligt geworden, een formeel excuus te verzoeken. Handelaars. - Als zoodanig konden in het algemeen wel alle planters (landbouwers) worden aangemerkt, daar het verkoopen der produkten welke hunne plantaadjes opleverden, tot een voornaam deel van hun bedrijf behoorde, maar behalve deze groothandelaars waren er verscheidenen die winkels of magazijns hielden, waarin men alle mogelijke voorwerpen vereenigd vond. In dergelijke magazijnen waren boter, kaas, ham, worst, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijouterijen, Neurenberger kramerijen, manufacturen, gemaakte kleederen, laarzen, schoenen, hoeden, confituren, banket, allerlei keukengereedschappen, huisraad, muziekinstrumenten, kanarievogels, alles door één gemengd en opeengestapeld. Ambachtslieden: Deze klasse te Paramaribo bestond meerendeels uit kleurlingen; schrijnwerkers, timmerlieden en molenmakers waren meestal vrij bekwaam. - Metselaars waren minder benoodigd, daar de meeste gebouwen, behalve de fundamenten, van hout waren zamengesteld; de smeden hielden zich slechts met grof werk bezig. Fabrijken en trafijken werden niet in Suriname gevonden, en in het algemeen was de industrie er niet zeer ontwikkeld; de meeste voorwerpen van luxe moesten uit Nederland worden aangevoerd.Ga naar voetnoot(*) Personen, zonder bepaald beroep: Tot deze nog talrijker klasse welke in de laatste plaats genoemd wordt, kon men rekenen de vettewariers: lieden die een soort van smokkelhandel dreven, geringere voorwerpen, die den kooplust der slaven opwekten, te koop hadden, aan dezen dram, enz. schonken, en gelagen hielden, ofschoon dit door placaten verboden was en ook meermalen werd gestraft; zoo werd o.a. zekere Jan Pens, die een drinkgelag had gehouden met 10 à 12 slaven, welke aldaar zaten te drinken en uit lange pijpen te rooken, veroordeeld tot ƒ300 boete; (Notulen Gouv. en Raden 4 en 8 Nov. 1744) de ordonnans Schultz, die een smokkelkroeg hield, werd den 29sten Junij 1748, volgens sententie van den krijgsraad, gestraft met spitsroeden en gedegradeerd tot gemeen soldaatGa naar voetnoot(†). Verder behoorden tot deze klasse de karrelieden, de pontvoerders, enz., terwijl verscheidene vrije negers zich buiten Paramaribo hadden gevestigd, waar zij zich met het aankweeken van kost (banannen enz.) bezig hielden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een groot gedeelte der genoemde vrije bevolking woonde in Paramaribo of zoo als men zulks in de kolonie noemde ‘het fort.’ Paramaribo was in het midden der 18e eeuw, het tijdstip waartoe wij thans met onze geschiedenis gevorderd zijn, niet meer het ellendige vlek, dat van Sommelsdijk bij zijne aankomst vond en dat toen slechts uit een vijftig hutten, meest smokkelkroegen, bestond; - het was spoedig toegenomen. Zien wij in eene beschrijving van Paramaribo in 1680Ga naar voetnoot(*) er nog slechts gewag van gemaakt als van een dorp van 50 à 60 huizen, reeds ten tijde van den inval van Cassard in 1712, en dus groote dertig jaren later, lezen wijGa naar voetnoot(†) van Paramaribo als ‘omtrent 500 huizen groot, altemaal van hout gebouwd, - aan de waterkant het meest met oranjeboomen beplant, dat een heel vermakelijk gezigt geeft.’ Mauricius verklaart in een schrijven aan HH. M.Ga naar voetnoot(§) dat het getal der huizen te Paramaribo gedurende den tijd van zijn bestuur bijna een derde is vermeerderd - en uit zijn getuigenis en uit de notulenGa naar voetnoot(**) blijkt, dat de huizen gezamenlijk aldaar ongeveer ƒ150,000 huur 's jaars opbragten en dat er onder waren die 20 à 30 duizend gulden waarde hadden.Ga naar voetnoot(§§) Paramaribo was langzamerhand eene geregelde stad geworden, voorzien van straten, grachten, pleinen, en met verscheidene publieke gebouwen versierd, doch zonder poorten. Het gouvernementshuis onder het bestuur van Jan de Gojer (1707 tot 1713) reeds vergroot en onder de Cheusses (1728 tot 1734) gedeeltelijk afgebroken en verbouwd, muntte onder de publieke gebouwen uit. Het gemeentehuis, dat tevens voor Hervormde kerk diende, de Luthersche kerk, die in 1744 begonnen, in 1747 voltooid werd, de kleine doch nette synagoge der Portugesche Joden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1737 gebouwdGa naar voetnoot(†) en eenige andere publieke gebouwen strekten Paramaribo tot sieraad. De straten der stad waren, met geringe uitzonderingen, regt, breed en grootendeels met oranjeboomen, hier en daar ook met tamarinden en andere boomen bezet. Verscheidene straten hadden verwelfde kanalen, waarin het water kon afloopen; - hoewel ongeplaveid, waren zij door rivierpuin of ballast en schelpgruis hard en vast; de Hollandsche zindelijkheid was ook te Paramaribo zigtbaar. Eenige grachten en open pleinen gaven eene zekere frischheid aan de stad, terwijl tevens bijna overal tuinen bij de huizen werden gevonden, waardoor de stad, naar evenredigheid harer bevolking, eene vrij aanzienlijke uitgestrektheid had. Van die tuinen werd echter niet veel werk gemaakt, zij bestonden slechts uit eenige hier en daar verspreide ooftboomen, kokospalmen en struiken, waartusschen eenige moeskruiden, door heggen van limoenboomen of ander houtgewas omgeven. De huizen waren meest allen van hout en van buiten en van binnen met olieverw beschilderd. Het uitwendige derzelver geleek wel eenigzins naar de huizen der Zaansche dorpen.Ga naar voetnoot(*) Het moet verwondering baren, dat men in eene stad als Paramaribo, waar het gevaar van brand zoo groot was, niet reeds spoedig op brandbluschmiddelen bedacht was, en toch lezen wij in de notulen van Gouverneur en Raden van 18 Feb. 1745, dat een voorstel van Mauricius na een brand, waardoor verscheidene huizen eene prooi der vlammen werden, om eenige brandspuiten enz. uit Nederland te ontbieden, nog veel tegenkanting ontmoette, ofschoon hij in zijne ter ondersteuning van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit voorstel gehouden rede te regt aanmerkte, ‘dat de bewering, dat het vuur hier niet zoo veel kracht had als in Europa nu contrarie bleek’; - het voorstel werd echter aangenomen en dienovereenkomstig besloten, om hiervoor ƒ2500 beschikbaar te stellen en daarvoor te laten komen ‘twee brandspuyten van de nieuwe uitvinding, soo als die in Holland op waegentjes, tot gemakkelijk transporteren, staende, werden gebruikt, die 40 of 50 voet hoog spuyten - 100 leeren brandemmers, 25 handhaaken, 12 brandladders van diverse lengte met alle verdere tot blusschen van brand benoodigde matriaalen enz. zoo als in het vaderland werden gebruykt, - welke alle sullen moeten gemaekt en ingerigt worden naar die van het dorp Zaandam, welke gebouwen, uitgenomen dat die alhier (Paramaribo) hooger zijn, veel connexie hebben met die van Paramaribo.’ Ter bestrijding dezer kosten werd bepaald, dat ze bij provisie uit de kas der modique lasten zouden worden betaald, maar dat er tevens, om ook hierin voor het vervolg te voorzien, onder goedkeuring der Societeit, eene belasting op de huizen door de eigenaars te betalen, zou worden geheven. Niettegenstaande deze bepaling duurde het nog een geruimen tijd voordat Paramaribo van brandspuiten werd voorzien - de kas der modique lasten liet die uitgaaf niet toe en over de belasting zelve, kwam, als naar gewoonte, verschil; herhaaldelijk hooren wij Mauricius in zijn dagboek hierover klagten aanheffen. De aanstelling van klapperlieden of nachtwachts, die van dien zelfden tijd dagteekent, voldeed ook niet aan de verwachting. De gewone bouworde der huizen in Paramaribo was als volgt: op steenen fundamenten werden de posten of het bindwerk van duurzaam hout, b.v. bruinhart, bevestigd en tot omkleedsel diende kopie-hout, terwijl de daken niet met pannen, maar met houten plankjes, singels genaamd, bedekt werden. De meeste huizen bestonden uit twee verdiepingen. Glasramen vond men er weinig in; in plaats hiervan werden jalouzien of raampjes met gaas of doek bespannen, gebruikt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de deur was meermalen om de koelte te bevorderen, van los traliewerk gemaakt. Behalve het hoofdgebouw waren er doorgaans eenige nevengebouwen, als: keuken, bergplaats, negerwoningen, stallen enz., welke alle op eene opene plaats uitkwamen. - Een duiventil of volière, een regenbak voor de blanken en een put met water, dat dikwijls brak en onaangenaam van smaak was, voor de slaven, voltooidden het geheel. Zoogenaamde plaatsen van uitspanning waren er ten dien tijde zeer weinig in Paramaribo. Als eene der voornaamste kon nog gerekend worden de loge Concordia - een groot gebouw, in 1732 voor het eerst gebruikt, alwaar behalve de vergaderingen der vrijmetselaars, ook concerten en partijen gegeven werden. Verder waren er toenmaals twee bekende herbergen - eene in de Gravenstraat, van Middelhof, voor de aanzienlijken en eene andere, waarvan zekere Valk gedurende het bestuur van Mauricius, eigenaar was, voor de tweede klasse van ingezetenen, en dan nog eenige kleinere kroegen. Openbare wandelingen in den omtrek van Paramaribo vond men bijna niet, maar wie drokte en levendigheid beminde, kon aan deze neiging voldoen, door eene wandeling langs den waterkant, waar het gezigt op de reede zeer fraai was en de menigte van komende en vertrekkende schepen en de drokte tot het lossen en laden vereischt, een vrolijk en bont tafereel opleverde. In de woningen der aanzienlijken heerschte eene, voor dien tijd, vrij groote pracht, doch men miste er doorgaans dien kieschen en edelen smaak, die alles in harmonie weet te brengen, waardoor het oog met zeker welgevallen op de voorwerpen van luxe rust. Aan rijke meubelen in de eet- en gezelschapszalen ontbrak het niet, ofschoon de andere kamers doorgaans eenvoudig waren en niet meer dan het noodzakelijke bevatteden. Op de tafels heerschte overdaad en verkwisting. Alles wat den smaak streelen kon, tot welken prijs soms verschaft, was er in overvloed - en aan zilver, porselein en vooral fraai glaswerk was geen gebrek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gingen de Surinamers een halve eeuw vroeger meest te voet, die eenvoudige wijze der vaderen maakte weldra plaats voor de gewoonte om van rijtuigen gebruik te maken. Reeds in 1748Ga naar voetnoot(*) vermelden de Commissarissen van kleine zaken, tevens opzigters der gemeene weide, in hun verslag aan het Hof van Policie, ‘dat de liefhebberij van rijtuigen en paarden zoodanig toeneemt, dat de bruggen en wegen daardoor aanmerkelijk lijden en deden daarom een voorslag, dien houders van rijtuigen en paarden eene hoogere belasting, dan tot dien tijd door hen betaald was, op te leggen, daar zij,’ voegen Commissarissen er bij, ‘hierdoor niet zouden gedrukt worden.’ De vroeger eenvoudige kleederdragt werd spoedig ook door eene prachtiger en kostbaarder, waarbij zijden en fluweel met gouden en zilveren franjes, gouden knoopen en gespen niet ontbraken, vervangen. De grootste luxe in Paramaribo bestond echter in het aantal slaven, welke als huisbedienden in de voornaamste huizen gevonden werden. Het getal dier slaven bedroeg meermalen 20, 30 ja 50 en meer; dat deze, die geen genoegzame bezigheid hadden en voor wie geen gelegenheid tot hoogere oefening des geestes bestond, lui en dartel werden, was te begrijpen. Mauricius, die in zijne verantwoording aan HH. M.Ga naar voetnoot(†) getuigt, dat hij zich geen enkel geval van eenige noemenswaardige baldadigheid, veel minder moorden door slaven in Paramaribo bedreven, weet te herinneren, erkent het andere, maar geeft, onzes inziens, te regt de schuld daarvan in de eerste plaats aan de blanke bewoners, ‘die een onnutten sleep van een legioen huisslaaven en slaavinnen houden, die geen occupatie hebbende, slaapen, zuipen, speelen, kwaaddoen’ en wier ijdelheid, voornamelijk die der slavinnen, daarbij gevoed werd door ‘de kostbaare pracht van de beste Chitsen, koraale kettingen, goud, zilver, ja gesteentens waarmede de Kreole miesjes haare slaavinnen om strijd opschikken’ en wier vrouwelijke zedigheid en kuischheid voornamelijk vernietigd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd ‘door 't verderffelijk gebruik van de slaven en vooral mooie slaavinnen te zetten op een weekelijkse taxe, die zij den meester of vrouw moeten opbrengen, zonder dat deeze weeten of willen weeten, waarmede dit geld gewonnen of verdiend wordt,’Ga naar voetnoot(*) en door hetgeen ‘ook tot dit capittel zou behooren,’ vervolgt Mauricius ‘door de galanterie der blanken met de swartinnen, waaraan de scheepslieden een groot deel hebben.’ De meeste schrijvers en ooggetuigen komen daarin overeen, dat vooral onder de Mulattinnen, Mestiezinnen en Quarteronnes vele schoone vrouwen gevonden worden, en die schoonheid werd toen door eene smaakvolle kleeding verhoogd. Zij bestond gewoonlijk uit een zijden rok waarover een van gebloemd gaas en een engsluitend kort jakje van Oost-Indische chits of zijde, van voren geregen; tusschen dit jakje en den rok kwam een handbreed fijn linnen te voorschijn; het haar min of meer gekroesd, werd door een zwarten of witten beverhoed, die met een veder of een gouden knoop of lis versierd was, bedekt. Zucht om te schitteren en te pronken werd in Paramaribo hoe langer zoo meer algemeen. Feesten als bals, later ook concerten en speelpartijen kwamen meer en meer in zwang, vooral was het kaart- en hazardspel er zeer geliefd, en een groot gedeelte van den avond werd hiermede doorgebragt, zoo in de huizen der particulieren als in de genoemde herbergen - en meermalen gaf dit aanleiding tot twisten, waarbij niet slechts ruwe, grove scheldwoorden gewisseld werden, maar tevens vuisten rottingslagen neervielen en dat niet slechts in de gemeene kroegen onder pontevaarders, matrozen en soldaten, maar zelfs in de herberg van Middelhof, waar de zoogenaamde Noblesse van Paramaribo zamenkwam. Gedurig leest men in de notulen van Gouverneur en Raden, in de dagboeken der Gouverneurs en in de stukken van het recueil, van twisten en beleedigingen met woorden en daden, die op dergelijke plaatsen voorvielen. - Ja zelfs in de gezellige bijeenkomsten ten huize van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
particulieren hadden meermalen dergelijke onaangenaamheden plaats, - niet slechts ontbrak in den regel die godsdienstige gezindheid die het zamenzijn heiligt en ter eere Gods doet strekken, maar men miste ook die ware geest-beschaving, die de gesprekken aangenaam en onderhoudend maakt. De stoffelijke belangen der kolonie, nu en dan ook den staatkundigen toestand derzelve te bespreken, soms iets anders, doch zelden wat hoogers, waren de voornaamste onderwerpen waarmede de heeren zich in den regel, behoudens enkele loffelijke uitzonderingen, bezig hielden en de gesprekken der dames liepen meestal over het nieuws van den dag ‘de Chronique Scandaleuse’, bij de jongeren over eenige liefdes-intrigues en bij allen over de gebreken harer slaven en slavinnen. Niet onaardig drukte de Gouverneur Mauricius het geestelooze, slechts voor stoffelijke zaken vatbare karakter der Surinamers van zijn tijd uit in een gedicht, toegewijd aan Willem van Haren en eenigen tijd na zijne terugkomst uit die kolonie opgesteld: ‘Ik veeg na zooveel' jaaren,
De roest weêr van mijn' snaren,
En grijp met stramme hand
De luit weêr van de wand.
Ik heb mijn tijd versleten,
Bij slimmer dan de Geeten.
Sprong daar de Hengstebron,
Zij droogde van de zon.
Men zou de zanggodinnen,
Katoen daar leeren spinnen.
En zoo 't gevleugeld paard,
Daar neêrstreek in de vaart
Men zou hem onbeslagen,
In suikermolens jagen,
Nu adem ik weêr lucht,
En wil met nieuwe vlugt
Langs toebegroeide trappen,
Den Helicon opstappen.’Ga naar voetnoot(*)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De blanke CreolenGa naar voetnoot(*) meestal lui en vadsig van aard, hadden noch voor kunsten noch voor wetenschappen eenige voorliefde, zelfs eenige lectuur te hebben behoorde onder de uitzondering. Miste het gezellige leven de godsdienstige heiliging en ook den beschaafden toon, ook in den huisselijken kring trof men hiervan, op weinige uitzonderingen na, geen enkel spoor. De godsdienstige zin onzer voorvaderen, die ofschoon hij meermalen in vormelijkheid, in bloot kerkgaan, ontaarde, maar evenwel eene zekere degelijkheid aan hunne handelingen gaf, ontbrak bij de Surinamers van dien tijd. De godsdienstige rigting in de 18de eeuw toch uitte zich in de eerste plaats door eene getrouwe opkomst bij de verkondiging van Gods Woord. - In Suriname was die opkomst zeer gering. Zoo lezen wij, dat de kerkeraad eene memorie aan het hof indiende om bij de aanstaande nominatie van raden van Policie de volgenden te excluderen: - 1 Luthersche; 2 die wel gereformeerd, maar geene lidmaten waren; 3 die niet vlijtig te kerk gingen. Op deze memorie werd een weigerend antwoord, in de notulen vermeld, door het hof gegeven. Mauricius schrijft in zijn dagboek,Ga naar voetnoot(†) tot nadere explicatie van dat antwoord o.a. ‘Verleden jaar zijn Camijn en Scherping verkooren geweest tot diaconen, doch men heeft die verkiezing moeten achterlaten, omdat men bevond dat ze geen lidmaten waren. Ook heeft men niet alleen van Daalen tot ouderling verkooren, maar zelfs die verkiezing tegen de regering gesouteneerd tot op heden, daar nogtans van Daalen in geen twee jaren ter kerke is geweest; - zelfs is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dagelijks gebeurd, dal er bij de godsdienst geen één ouderling nog diacon was, ja zelfs dat er geen diacon was bij de communie, ook hebben zij bij haar onlangs gepresenteerde memorie zelf erkend, dat zij dikwijls zoonen éligeerden, die geen respect voor de godsdienst hadden, en als ze verkooren waren den kerkendienst onder frivole voorgeevens weigerden’. Er bestond in Suriname weinig eerbied voor de openbare godsdienstoefening, dat o.a. blijkt: 1o. uit het proces over kerkschennis, gevoerd tegen den jongeling Carilho, zoon van den befaamden Carilho. Deze jongeling had, in de Gereformeerde kerk gezeten, den predikant Veyra, een bekeerden Israeliet, bespot en een openlijk schandaal veroorzaakt, waartoe hij door een paar Christen jongelingen, Pichot en van der Beets, verleid was. Niettegenstaande dit alles, fungeerde hij, hangende dit proces, als secretaris eener vergadering van aanzienlijke Surinaamsche burgers, van welke vergadering de predikant Duvoisin praeses wasGa naar voetnoot(*); 2o. daaruit, dat bij eene der aanzienlijkste vrouwen, de weduwe Brouwer, een eclatant bal werd gegeven op den avond vóór het Nachtmaal, ofschoon de predikant Yver haar eene beleefde waarschuwing had laten doen - een bal dat door een talrijk gezelschap heeren en dames werd bijgewoond en waar het luidruchtig toeging, waar met slechts gedanst en muziek gemaakt, maar met zwermers, ja zelfs met oranje-appelen op de voorbijgangers of schildwachten vóór het huis des commandants staande, gegooid werd - en waar de schout, die het bevel van den Gouverneur tot het staken hiervan overbragt, op eene gemeene wijze uitgejouwd werd, enz. enz. - Wij zouden zoo kunnen voortgaan met verscheidene bewijzen te leveren. Ontbrak die godsdienstige zin, was er weinig of geen vreeze Gods, het kon dan ook niet anders: de zedelijkheid stond er op een zeer laag peil. Wel waren er van tijd tot tijd placaten uitgevaardigd, waarbij de gemeenschap der blanken met de slavinnen verbo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den werdGa naar voetnoot(*); dan dezen waren niet veel meer dan eene doode letter; nu en dan werd een geval van onwettige zamenwoning van blanken met blanken voor het hof gebragt en met eene geldboete gestraft, maar over die met slavinnen brak niemand den staf; zelfs onder de raden van policie, die de wet hadden moeten toepassen, vond men zoo velen die ze overtraden, en het jaarlijks toenemend getal der kleurlingen strekke tot bewijs, hoe het ten deze opzigte in de kolonie gesteld was. Een groot aantal mannen stierven in jeugdigen leeftijd ten gevolge hunner ongebondene levenswijze of kropen als uitgeteerde geraamten daar heen en weinigen waren er, die hunne vrouwen overleefden. De lezer verschoone ons van bijzonderheden uit ‘deze’ gelijk Mauricus schrijft: ‘abime van vuiligheden’ mede te deelen, het is eene droevige zaak voor den schrijver om gedurig melding te moeten maken van de zonden en gebreken van het volk, welks geschiedenis hij waagt te schetsen; dubbel droevig is dit echter, indien het een volk betreft, dat door afkomst zoo naauw met hem verwant is, doch hij mag hierdoor zich niet laten weerhouden, om aan de waarheid getrouw te zijn, hoe vurig hij ook wenscht, dat het hem gegeven ware, grooter en edeler daden te vermelden. Als eene der grootste oorzaken van het lage peil der zedelijkheid in Suriname moet zeker beschouwd worden, dat het stelsel der slavernij zich, in al hare noodlottige kracht, ten kwade deed gevoelen. Het stelsel der slavernij toch, iedereen erkent zulks, is droevig en ellendig voor den slaaf, maar is zulks mede voor den meester; vooral is het onvermijdelijk noodlottig voor de reinheid van zeden; het regt om vrouwelijke wezens in eigendom te hebben, geheel van den wil des eigenaars afhankelijk, is een zeer gevaarlijk regt. ‘In alle slavenstaten,’ zegt een beroemd manGa naar voetnoot(†) ‘heerscht onder jonge lieden eene jeugdige ongebondenheid. Is de jeugd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds een gevaarlijke leeftijd, in slavenstaten is zij zulks meer dan elders; en dit houdt niet met dien leeftijd op. De verpligtingen der huwelijkstrouw, de heiligheid van huisselijke banden worden aldaar slecht geëerbiedigd. Reeds in dit leven is er eene schrikkelijke vergelding van het gepleegde onregt. Het huisselijk geluk van den slaaf is eene bijna onbekende zaak, maar ook de ontrouw des meesters brengt verderf over zijn eigen huisselijke neigingen en genietingen. Het huisgezin is zonder reinheid en getrouwheid ongelukkig, daar het alzoo van zijne heiligste aanlokkelijkheden en gezegendste invloeden beroofd wordt - en elk slavengewest rookt van ongebondenheid; het is besmet met doodelijker pestilentie dan de pest zelve.’ En de vrouwen, de wettige echtgenooten, van velen harer kon men zeggen, dat zij vergoeding zochten voor het ongelijk en de verwaarloozing door hare echtgenooten - eerstelijk in den haat dien zij jegens hare mededingsters koesterden en dien zij soms met eene onverzadelijke wreedheid jegens deze arme, vaak tegen haren wil verleidden, botvierden, terwijl zij hare mannen straften met verachting en tevens door een openlijk niet te miskennen voorrang, welken zij aan den pas uit Europa aangekomen vreemdeling gaven - ten andere in een leven van genot en opschik.Ga naar voetnoot(†) Verkwisting, die onafscheidbare gezellin van onzedelijkheid, deed het geld verdwijnen en bij het onontbeerlijke hiervan ter voldoening der steeds nieuwe prikkels begeerende zinnelijkheid, moest de slaaf, het menschelijk werktuig om geld te verdienen, zijne krachten ten beste geven. Van daar zoo dikwijls de harde en wreede behandeling van den slaaf door menschen, die anders van nature toch niet zoo wreed of hardvochtig waren. Om in de stad prachtig te leven en zich als in weelde te baden, moest de slaaf op de plantaadje dubbel hard werken. De meeste vermogende planters hadden hunne woning in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de stad en gingen slechts van tijd tot tijd hunne plantaadjes bezoeken, alwaar zij dan korten of langen tijd vertoefden, terwijl zij verder het bestuur hunner effecten aan den directeur overlieten. De lust en begeerte om meer met andere Europeanen in gezelschap te zijn, de vermaken der stad, hoe weinig verfijnd of veredeld, trokken hen en nu maakten zij zich diets, dat er belangrijke redenen hiertoe bestonden, als bijv. dat men door dadelijke aanraking met de schippers hoogere prijzen voor de producten en lagere voor hetgeen men zelf noodig had bedingen kon; dat men, en dit woog zeer zwaar, meerderen invloed op den gang van het bestuur kon uitoefenen, enz. De ondervinding leerde, dat deze verwijdering der eigenaars zeer verkeerd werkte, zoo ten opzigte van de inkomsten hunner effecten als van den toestand der slaven, die hierdoor nog harder en onverdragelijker werd en dus meer tot wegloopen aanleiding gaf. Werd het meer en meer de gewoonte, dat de groote planter zijn verblijf in de stad vestigde en slechts van tijd tot tijd zijne plantaadjes bezocht, enkelen volgden den ouden regel en vertoefden er het grootst gedeelte van het jaar en gingen slechts naar de stad, indien belangrijke zaken hen daar riepen. Om eenigermate over het leven op de plantaadjes te oordeelen, diene het volgende: Om 6 uur in den morgen stond de heer en meester doorgaans op en begaf hij zich op de plaats voor het huis of in de veranda, waarvan eenige plantaadjegebouwen voorzien waren; de vaderlandsche pijp werd aangestoken en een kop koffij genuttigd. Terwijl hij hier op zijn gemak de koele en verfrisschende morgenlucht genoot, verscheen de opzigter om zijn verslag in te leveren en de orders voor den dag te ontvangen. De opzigter, die zich dikwijls door kruipende beleefdheid in de gunst van zijn patroon zocht in te dringen, maakte, na eenige bewijzen van eerbied door buigen of strijkkaadjes te hebben gegeven, den meester bekend wat er den vorigen dag gewerkt was, welke negers weggeloopen, gestorven, ziek of weder gezond waren geworden; of er ook geboorten onder de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slavenmagt hadden plaats gehad en daarop volgden de aanklagten over dezen slaaf of die slavin; welke het werk niet goed verrigt, luiheid getoond, kleine diefstallen begaan of iets, dat in de oogen van den opzigter niet goed was, hadden gedaan. Daar de aangeklaagde meestal tegenwoordig was, volgde er doorgaans parate executie. Dan kwam de heelmeester of liever de DresnegerGa naar voetnoot(*) om zijn verslag uit te brengen. Viel dit wat te ongunstig naar het oordeel des meesters uit, dan werd hij soms met een duchtigen vloek weggezonden of kreeg eenige streken met de karwats, als toevoegsel tol de vermaning om zijn pligt te doen en vooral luiheid van ziekte te onderscheiden. Vervolgens naderde de creolen-mama, eene oude negerin, met het opzigt der kinderen van de plantaadje belast, vergezeld van al de jeugdige slaven en slavinnen; dezen, na zich vooraf gebaad te hebben, ontvingen meestal hun ontbijt, uit rijst en banannen bestaande, onder het oog van den meester, waarna zij, na eenige grimassen te hebben gemaakt, weder vertrokken. Nu ging de planter in zijn negligé eene wandeling maken of steeg, zoo hiertoe gelegenheid was, te paard, om zijne rijke velden in oogenschouw te nemen en te zien of zijne negers goed werkten. Dit negligé bestond meestal in een fijn linnen broek, zijden kousen en roode of gele muilen of pantoffels, een hemd aan den halsboord open en daarover eene japon van Oost-Indische chits, een muts zoo fijn als spinrag en daarover een grootte beverhoed, ter beschutting voor de zon. Tegen acht à negen ure van dit morgentogtje terug gekomen, ontbeet hij en kleedde zich volgens de gewoonte van dien tijd, waarbij gedienstige slaven of slavinnen hem ter hulpe stonden. Wilde hij nu vrienden of buren gaan bezoeken, zoo begaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij zich naar zijne tentboot, die door den opzigter met vruchten, wijn, sterke dranken en tabak goed voorzien was, en zes of acht sterke roeinegers bragten hem waar hij wezen wilde. Had hij geen lust om uit te gaan, dan ontbeet hij wat later en besteedde hieraan meer tijd. Een dergelijk ontbijt bestond uit ham, pekelvleesch, gebraadde hoenders of duiven; verder banannen, zoete cassaves, brood, boter, kaas, enz., waarbij zwaar bier en een glas madeira, Rijnsche of Fransche wijn werd gedronken. Was de planter ongehuwd of woonde zijne vrouw in de stad, dan was de directeur menigmaal slechts de eenigste deelgenoot van dit ontbijt. Nadat deze gewigtige bezigheden afgeloopen en de directeur vertrokken was om het werk na te zien (den blankofficier was de taak opgedragen om hierbij gestadig tegenwoordig te zijn), ging de planter eenige berekeningen maken, of dergelijk werk verrigten; een enkelen keer nam hij eens een boek in de hand, doch dit behoorde tot de uitzonderingen; lezen viel doorgaans niet veel in zijn smaak. Bij de toeneming der warmte, nam hij zijn middagslaapje; tegen drie ure opgestaan, zette hij zich aan tafel. Zijn opzigter en enkele keeren een paar zijner blankofficieren, indien deze mannen van zijn smaak waren, waren zijne dischgenooten, die hierdoor zich dan zeer vereerd gevoelden, en om strijd zijn tafel prezen, dat niet slechts vleitaal behoefde te zijn, want zij was goed voorzien van vleesch, gevogelte, wildbraad, visch, groenten, vruchten en de wijn, soms van de beste en edelste soort, ontbrak er niet. Met zonsondergang kwamen de slaven van het veld en hetzelfde tooneel van des morgens herhaalde zich. De avond werd doorgebragt met rum of punch drinken, tabak rooken en kaartspelen. Waren er gasten op de plantaadje aanwezig, dan werd dit meermalen tot laat in den nacht voortgezet, anders ging de planter tegen 10 of 11 ure naar zijne slaapkamer, waar hij veelal, in de armen van eene zijner favorieten, van zijn vermoeijenden arbeid uitrustte, om den volgenden dag tot den zelfden kring van werkzaamheden, of liever geestelooze tijdsdooding, weder te keeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijk eentoonig materiëel leven was verwoestend voor de zedelijkheid. De mensch, hier onbepaald heerschende over medemenschen, die op zijne wenken vlogen, die voor de minste zamentrekking zijner wenkbraauwen, voor een donkeren blik van hem sidderden, werd meer en meer hoogmoedig, trotsch, laatdunkend; en hoe weinig beduidend hij soms ware, hij begon zich in te beelden waarlijk een persoon van gewigt te zijn, en velen uit hun néant tot rijkdom en eere opgeklommen, begon het hoofd te draaijen.Ga naar voetnoot(*) Schetsten wij in enkele trekken het leven der aanzienlijksten in Suriname, van de mindere klassen, zoo der blanken als kleurlingen, worde slechts dit gezegd: zij trachtten de anderen na te volgen, en hetgeen bij de eerste soms nog door een zeker waas van uiterlijke beschaving bedekt, minder afzigtelijk voor des menschen oog scheen, kwam bij de laatsten, bij gemis van dat waas, in al hare afschuwelijke naaktheid te voorschijn. Wel vond men in Suriname toen evenzeer als nu mannen en vrouwen, die ondanks den, de goede zeden doodenden atmospheer, den eernaam van christen waardig waren; over het algemeen was het met den zedelijken toestand der inwoners droevig gesteld. Het godsdienstig en kerkelijk leven was ook zeer weinig ontwikkeld. Wel luidde het 28ste artikel van het octrooi: ‘dat de voornoemde Bewinthebbers sullen moeten besorgen dat de coloniers ten allen tijde zijn voorzien van een of meer Bedienaers des Goddelijken woorts, na dat de gelegentheydt van de kolonie het zoude moghen komen te vereysschen, ten eynde de coloniers en de verdere opgezetenen aldaer in de vreeze des Heeren, ende de leere der zaligheyt geleydt ende onderwesen mogen werden, mitsgaders tot het gebruyck der Heilighe Sacramenten bequame occasie hebben, zullende de voornoemde Predikanten niet bij de voorz. compagnie, maar bij de coloniers en opgezetenen zelve onderhouden werden, uyt een middel ofte fonds dat den gemelten Gouverneur en de Raden daertoe op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
approbatie van Bewindhebberen zullen mogen ordonneren te heffen.’ Wel was er in het volgend artikel aangewezen waaruit de kosten voor de kerkdienst en die voor de schoolmeesters voorzien moesten worden. Wel was de Gouverneur volgens zijne instructie gehouden de Gereformeerde godsdienst te beschermen en voort te planten. Wel waren er kerken in de kolonie ter uitoefening der openbare godsdienstoefening, als: ééne te Paramaribo waar beurtelings in de Nederduitsche en Fransche talen gepredikt werd,Ga naar voetnoot(*) ééne door de zorg van van Sommelsdijk aan de boven Commewijne, waar deze zich met de Cottica vereenigt, in 1688 gebouwd en door Ds. Ketelaar ingewijd, ééne op den hoek van Cottica en Perica, in 1721 daargesteld.Ga naar voetnoot(**) Wel waren doorgaans eenige predikanten in Suriname,Ga naar voetnoot(†) en naar den aard der liefde, die alle dingen hoopt en gaarne het beste denkt, willen wij gelooven dat hieronder waardige mannen werden gevonden, al is het dat wij uit gebrek aan bescheiden hiervan weinig hebben mede te deelen; echter schijnt het steeds moeijelijk te zijn geweest om geschikte sujettenGa naar voetnoot(§) te verkrijgen. Daarom dan ook deed Ds. Veyra, een bekeerde Israëliet, die veel ijver in zijn ambt betoonde, den 20sten Mei 1740 in de vergadering van het Conventus DeputatorumGa naar voetnoot(***) een voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stel, om, daar men zoo moeijelijk predikanten uit het vaderland kon bekomen, het Hof te verzoeken, boven en behalve het gewone getal predikanten, twee of meer proponenten aan te stellen, om, bij vacature of anderzins, in de dienst te kunnen voorzien en tot dat doel in Paramaribo, hetzij uit het weeshuis of ergens elders, om te zien naar kinderen ‘waar men een snedig verstand, goed begrip en leerlust in bespeurde’, en ze naar Holland te zenden, om daar, na voorbereidende en andere studiën, te worden bevestigd, terwijl zij, daar de koloniale kas de kosten hiervan dragen zoude, zich moesten verbinden om na volbragte studiën naar Suriname terug te keeren, ‘waartoe’, merkt Ds. Veyra aan, ‘zij te eerder zouden geneigd zijn, omdat zij daar hunne bloedverwanten en betrekkingen weder konden ontmoeten enz.’ Ds. Veyra vermeende, gelijk hij in zijn voorstel nader toelichtte, dat hierdoor in volgende tijden het land niet slechts altijd van een genoegzaam aantal predikanten kon worden voorzien, maar dat hierdoor de grond zou worden gelegd tot een hooger onderwijs in de kolonie, daar sommige dezer teruggekeerde jongelieden misschien als Preceptors of Lectors in verscheiden kunsten en wetenschappen zouden kunnen worden aangesteld, enz. Over dit plan zijn wel van tijd tot tijd discussiën gevoerd, maar verder is er niets van gekomen, en de moeijelijkheid om geschikte sujetten te verkrijgen bleef bestaan. Tusschen de predikanten onderling, de Nederduitsche en de Fransche, rezen ook meermalen verschillen, en in het Conventus Deputatorum vielen soms, vooral in den tijd van Mauricius, ergerlijke tooneelen voor, zoo zelfs, dat de Commissarissen politiek de vergadering moesten schorsen.Ga naar voetnoot(*) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedurig vindt men ook gewag gemaakt van twisten tusschen de predikanten en hunne kerkeraden en het Hof van Policie.Ga naar voetnoot(*) Onder de Gouverneurs Cheusses en Raye was men zelfs genoodzaakt geworden tot politieke uitzetting van predikanten. Zekere Ds. Kals, predikant te Perica en Cottica, was door het Conventus Deputatorum, op rapport en beklag van Ds. Jan Martin Kleyn, geschorst; na de expiratie zou hij door genoemden Ds. Kleyn, die zoo lang de predikbeurt in die gemeente had waargenomen, volgens besluit van het Conventus 6 Feb. 1733, op nieuw in zijne bediening worden hersteld. In plaats van hiermede genoegen te nemen en zich, zoo als zijn kerkeraad verlangde, op nieuw in de dienst te laten bevestigen, voer hij op ruwen toon tegen Ds. Kleyn en tegen het Conventus uit, even als hij vroeger tegen den Commandeur de Vries en het Hof van Policie uitgevaren was, welke ergerlijke tooneelen breedvoerig in de Notulen van 4 en 5 Aug. 1732, Mei 1733 enz. opgeteekend zijn, - het Hof concludeerde dat ‘daar Ds. Kals was een persoon van een onrustig en querelleus humeur, die zich noch aan wereldlijke noch aan geestelijke regten en vermaningen wilde onderwerpen, maar zich halsstarrig meerder en meerder in onrusten inwikkelde enz.’, tot wegneming van verdere ergenissen, hem, Ds. Kals, met het eerst vertrekkende schip uit de kolonie te verzendenGa naar voetnoot(†), gelijk dan ook geschied isGa naar voetnoot(§). Bij besluit van het Hof van Politie van 3 Februarij 1736 werd Ds. Jan Martin Kleijn, mede, om in de notulen breedvoerig vermelde redenen, uit de kolonie verbannen, doch hij kwam onder v.d. Schepper, in November 1738, terug; in eene vergadering van het Hof, op den 20 November 1738, verzocht hij verschooning voor vroegere gedragingen en werd weder in de dienst hersteld. Den 20 December 1743 klaagde Ds. Liege Mevr. Halewijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan, dat, toen hij haar vermaande, zij hem met vloeken, bespottingen en onkuische uitdrukkingen had geinsulteerd - deze zaak heeft lang geduurd, eindelijk werd Ds. Liege voor 6 maanden geschorst - hij verzocht daarop in Maart 1744 naar Holland te gaan, om zijn zaak te bepleiten, dan hiertegen verzette zich de kerkeraad, omdat hij in de 4 maanden van zijn verblijf nog maar slechts 3 keeren gepredikt had - de kerkenraad gaf echter later consent. In een brief, gedagteekend 14 April 1749, door de Eerw. classis van Amsterdam, waaronder Suriname kerkelijk ressorteerde, aan het Conv. Deputatorum gerigt, wordt de droefheid der vergadering kenbaar gemaakt, ‘over de zware twisten, ja droevige oneenigheden, die zoo ver gingen, dat de eene dienstknecht des Heeren den anderen wel eens openlijk hoonde, schold en liefdeloos behandelde op meer dan eene wijze, terwijl HH. predikanten zich niet ontzagen, om door onbetamelijke uitdrukkingen, enz. de hooge regering te beleedigen’; de classis vermaande tot vrede. In eenen lateren brief, 7 Sept. 1750, der Eerw. classis, maar nu aan Gouverneur en Raden, werd verzocht den voornaamsten woelgeest, den Franschen predikant Duvoisin,Ga naar voetnoot(*) als een ontaarden zoon tot rede en een betamelijk gedrag te brengen. Ook trof men het ten tijde van Mauricius ongelukkig met zekeren Ds. Hoevenaar, die met regt een wargeest was; bij de minste tegenspraak geraakte hij in drift, rekende zich in zijne eer beleedigd en dreigde den beleediger met degen of pistool tot zwijgen te brengen - na een korten tijd werd hij volslagen waanzinnig. Slechts zelden worden overgangen der slaven tot het Christendom vermeld: de enkelen die wij aangeteekend vinden, laten wij hier volgen: den 1 Junij 1747Ga naar voetnoot(†) namen Ds. IJver, Ds. de Ronde en 5 leden uit den kerkenraad, in presentie van de familie van den Gouverneur, Mevr. Larcher en andere dames, den societeits-Neger Benjamin tot Lidmaat der Ger. kerk aan, nadat hij zijne geloofsbelijdenis met groote deftigheid, tot verbazing der aanwezenden had afgelegd; hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werd den volgenden Zondag gedoopt, waarbij hij den naam verkreeg van Jan Jacob van Paramaribo; den 30 Mei 1748Ga naar voetnoot(*) werden des namiddags twee negers aangenomen, welke plegtigheid Ds. de Ronde, ‘zeer deftig bewegelijk heeft uitgevoerd.’ Den 5 Junij 1748Ga naar voetnoot(§) leverde Ds. de Ronde een klagt in, dat zekere Jood Machielse, een slaaf, die door Ds. de Ronde in de Christelijke godsdienst werd onderwezen, dagelijks sloeg en mishandelde omdat hij Christen wilde worden, - waarop de Raad Fiscaal zulks den Jood heeft laten verbieden, - of het veel geholpen heeft, meldt de geschiedenis niet. Den 8 Januarij 1749Ga naar voetnoot(†), werd door zekeren Picorna vrijdom voor zijne slavin Elisabeth met hare drie kinderen verzocht - welke 3 kinderen reeds ledematen der Christelijk Gereformeerde religie waren - het werd toegestaan. Behalve deze weinige hier medegedeelde overgangen van slaven tot het Christendom zoekt men in de officiële bescheiden van dien tijd te vergeefs naar eenig berigt van pogingen, door de Hervormde predikanten aangewend om de slaven tot de kennis van het Evangelie te brengen. Het bevel des Heeren ‘predikt het Evangelie aan alle creaturen’ werd door hen niet geacht; slechts eenige der eerste Franschepredikanten en de eerste aankomelingen van de secte der Labadisten en later de trouwe waardige Moravische broeders gaven hieraan gehoor; integendeel zien wij de predikanten met een wantrouwend oog de werkzaamheden der Hernhutters gadeslaan - en gelijk wij bij de behandeling van de geschiedenis der zending breeder zullen vermelden, was het voornamelijk door hunne aanstoking, dat den 21 November 1740 in het Hof van Politie besloten werd der broeders te verbieden openlijke godsdienstoefening te houden, en zij voortaan zelfs bij de huisselijke godsdienst niemand mogten toelaten. In de notulen der vergadering van het Convent. Deput. van 7 Febr. 1749 werd ook ‘over de Hernhutteren gevoelens gedelibereerd en besloten steeds tegen dezelve te blijven waken.’ Eervol moet hier vermeld worden, dat door de classis van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdam, meer dan eens bij de directeuren der societeit voorstellen zijn gedaan, om de kolonie van genoegzame predikanten en catechiseermeesters te voorzien, ‘om daardoor de Christelijke religie onder de Heidenen des te beter voort te planten.’ Directeurs der societeit schreven daarover aan Gouverneur en Raden en den 16 Dec. 1744 hadden daarover belangrijke discussien plaats. De Raden waren er niet zeer mede ingenomen. Mauricius erkende wel, dat er vele zwarigheden bestonden, doch oordeelde evenwel ‘dat deze eene Christelijke regering niet moesten wederhouden, om haar best te doen; dat het eenvoudig Evangelie niet veel omslag van noode heeft, als 't God maar behaagt den wasdom te geven aan 't geen met eene goede meening geplant wordt; hij geloofde echter hiervan weinig vrucht bij de oude slaven te zullen zien en stelde dus een eenvoudig en onkostelijk middel voor, ‘naementlijk om de kleijne vragen van Borstius off een ander, beneevens 't onze Vaeder, het gelooff, de thien gebooden en eenige eenvoudige schriftuurplaatsen, strekkende om het geloof en vertrouwen in 't Opperste Weezen, de resignatie aan Zijn wille en de liefde tot God en den naeste, het begrip van 's menschen doemwaerdigheit en de middelen der genade kort, beknopt nae 't begrip van een dom verstand eenvoudig in te prenten, in de Neger-Engelsche taele te doen overzetten,Ga naar voetnoot(*) nae Holland te zenden, dezelve te laeten drucken, en aen een ieder ingezeetenen uit te deelen met recommandatie om zoo veel mogelijk alle de slaeven, ten minste de kleijne kinderen alle Zondaegen door een hunner bedienden dezelve allenkens te laeten bijbrengen, opdat zij van de jeugd aff wat kennisse krijgen van 't goddelijke weesen, 't Christendom en van den staet der ziele nae dit leven, alsmeede beloning des goeds off quaedt nae dit leven, welk eenvoudig middel (zoo God het beliefde te zeegenen) naederhand nae bevind van zaeken verder zou kunnen worden achtervolgd.’ De tegenstand in het Hof was echter zoo groot, dat zelfs dit weinige niet ten uitvoer werd gebragt en in een berigt door Mauricius aan de societeit 30 Nov. 1751, op een nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
memorie der classis van Amsterdam over deze aangelegenheidGa naar voetnoot(†) ingediend, beklaagde hij zich dat alle pogingen om dat godsdienstig werk te favoriseren, zijn besoignes met onderscheidene predikanten enz., vruchteloos waren geweest, waarbij hij de de societeit deed opmerken, dat een voornaam beletsel was ‘het quaad exempel, dat de meeste meesters aan hunne slaven gaven, zoodat de bekeering der zoogenaamde Christenen in de kolonie diende vooraf te gaan eer men van de bekeering der Heidenen iets hoopen mogt.’Ga naar voetnoot(*) Ook werd er door de predikanten weinig werk van de verkondiging des Evangeliums, onder de militairen gemaakt; gelijk o.a. Mauricius ons in zijn dagboek verhaalt: dat bij gelegenheid eener executie van twee ter dood veroordeelde deserteurs, een soldaat, Jan Ark, als ziekentrooster de twee gecondemneerden had ter dood geprepareerd en zich, zoo als Mauricius schrijftGa naar voetnoot(†), hiervan zoo goed gekweten had, dat hij hem ƒ30.- present gaf. Daar de militie op het nieuwe fort bij die gelegenheid hare begeerte getoond had om somtijds een gebed of predikatie te hooren, waarvan zij geheel beroofd was, zoo had Mauricius, als ‘zulkx zeer heilzaam en hoog noodig oordeelende, een soldaat, die daartoe zeer bequaem wasGa naar voetnoot(§), aangesteld om op Zondag en feestdaagen een gebed en predicatie te leezen, waarvoor hem, op approbatie der Societeit, toegelegd werd vrijdom van de dienst, ƒ15.- 's maands en dubbel rantsoen;’ - de instructie werd in overleg met de predikanten Yver en Veyra opgesteld. Kan men, voor zoo veel men uit de oude bescheiden oordeelen kan, weinig roemen over den ijver der predikanten in getrouwe pligtsvervulling, daarentegen vindt men meermalen opgeteekend dat zij naijverig waren en zich spoedig geraakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betoonden, indien iemand anders een woord van godsdienstige vertroosting tot arme zondaars sprak. Toen zekere Smith van de R.C. religie geexecuteerd werd, waarbij Ds. Kleijn tegenwoordig was, en een ander van dezelfde godsdienst dien man op zijne wijze wilde aanspreken, werd dit door Ds. Kleyn zeer kwalijk genomen en op zijn verzoek besloot het Hof, ‘dat in het toekomende niemand, ofschoon hem toegang mogt worden verleend, bij een ter dood veroordeelde over religiezaken zal mogen spreken dan met speciale permissie van den Gouverneur.’Ga naar voetnoot(*) Zoo kantten de Gereformeerde predikanten zich ook lang tegen de vestiging eener Luthersche gemeente aan. Reeds vroeg was het aantal der inwoners die de Augsburgsche confestie toegedaan waren, vrij aanzienlijk; - in 1740 hielden zij bijzondere bijeenkomsten, die echter door den Raad Fiscaal, als strijdende met de wetten des lands, verboden werden. - Na vele rekwesten enz. werd hun eindelijk onder bezwarende voorwaarden toegestaan eene eigene kerk te bouwen (15 Nov. 1741), en den 4den October 1742 kwam hun eerste leeraar, Ds. Johannes Pfaff, die vroeger te Zaandam stond, over.Ga naar voetnoot(§) Voor het onderwijs der jeugd was bepaald dat er drie schoolmeesters moesten zijn, die, buiten hun tractement, vrije woning genotenGa naar voetnoot(†). Dan ook dit getal schijnt niet altijd compleet te zijn geweest en over de personen, welke deze betrekking vervulden, rezen meermalen verscheidene klagten. Om de zorg, die door het Hof van Politie voor de opvoeding der jeugd werd gedragen te doen kennen, halen wij het volgende uit de notulen van Gouverneur en Raden aan: 22 Nov. 1725. Zekere La Combe doet aanzoek om tot onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijzer te worden aangesteld, zullende dit onderwijs bestaan in lezen, schrijven, cijferen en de beginselen der godsdienst, alsook in de beleefdheid; hij wordt aangesteld en hem bij provicie toegelegd ƒ200.-, dan geëxamineerd wordende bleek het, dat hij niet in staat was de allergeringste kindervragen, laat staan andere van eenig gewigt, in de Nederduitsche taal te beantwoorden. 27 April 1731. Om de blanke jeugd in goede manier en betamelijke exercitien te onderwijzen, wordt besloten uit het vaderland een dansmeester te ontbieden, op een tractement van ƒ600, het eerste jaar, behalve hetgeen hij van zijne discipelen zal ontvangen, en vrijen overtogt. 5 Januarij 1749. Zekere Anna Michelon, huisvrouw van H. Noordbeek, vraagt verlof om te Paramaribo eene kinderschool op te rigten, welk verzoek, na ingewonnen rapport van den kerkeraad, toegestaan wordt. Het onderwijs der jeugd bepaalde zich te Suriname tot lezen, schrijven, rekenen en het machinaal van buiten leeren van den Catechismus. Met korte trekken schetsten wij het leven van de blanke bevolking in Suriname te dien tijde: - ruw, slecht onderwezen, door hartstogtelijke neigingen vervoerd, zich meermalen aan twist, spel en onzedelijkheid overgevende, terwijl wreedheid, laatdunkendheid en domme trots in ruime mate onder die bevolking gevonden werden, ja hunne hoofdgebreken uitmaakten. - Voorzeker is dit geene vleijende schets, doch men verwondere of ergere zich niet over deze ongunstige voorstelling, want het is de voorstelling van een volk door slavernij bezoedeld, en waar deze heerscht zoo als ze in Suriname heerschtte, kan het niet anders of het volk moest diep bedorven worden; daar kon de vreeze Gods niet heerschen. Een zoodanig volk was Mauricius geroepen te besturen en te leiden. - Wel erkennen wij dat het eene zware taak was, welke hij hier te vervullen had. Groot waren de verwachtingen. Men verwachtte veel, misschien te veel van hem. Wij zullen thans zien in hoeverre hij hieraan beantwoordde. Mauricius zag spoedig bij zijne aankomst dat er veel te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veranderen en te verbeteren was en, als regtsgeleerde, was het een zijner eerste pogingen om de gebrekkige regtspleging te verbeteren. De hiervoren geschetste zamenstelling der hoogste en andere regterlijke collegiën was dan ook in alle opzigte zeer ongeschikt voor eene goede en onpartijdige regtsbedeeling. Daar de vorige Gouverneurs meest allen tot den krijgsmansstand behoorden, hadden zij zulks meer lijdelijk aangezien en voor het grootste gedeelte alles aan den Raad-Fiscaal overgelaten, wiens magt en aanzien hierdoor zeer geklommen was, maar wien het zelfs bij den besten wil en de grootste bekwaamheid onmogelijk was de zaken naar behooren waar te nemen, te meer daar het ambt van exploiteur aan het fiscaliaat was verbonden - en daarbij eene langwijlige en ondoelmatige wijze van procederen eene spoedige afdoening van zaken onmogelijk maakte. Mauricius woonde getrouw de zittingen van de beide hoven bij; de aanhangige zaken, wier aantal eenmaal 300 bedroeg, werden afgedaan; de werkzaamheden der Raden van Policie en die van Civiele Justitie vermeerderden hierdoor, ofschoon hunne magt en aanzien er eerder door verminderden. Had de Raad-Fiscaal, toen de heer Mr. Jacobus Halewijn, heer van Werven, Mauricius getrouw ter zijde gestaan, zeker zoude zijne taak ligter zijn geweest. Van Werven schijnt echter een opvliegend man, een man van een zeer prikkelbaar karakter te zijn geweest, waardoor dikwijls botsingen met den Gouverneur ontstonden. Toen van Werven echter in hevig verschil was geraakt met de leden van het Hof van Justitie, voornamelijk over de waarneming dier betrekking als Exploiteur, zocht Mauricius dit in der minne bij te leggen en toonde hij zich in deze zeer onpartijdig. Mauricius zag zeer goed, dat de vereeniging dier beide bijna onvereenigbare betrekkingen, eene gestadige bron van verschillen en eene belemmering voor den goeden gang des regts was, en trachtte daarop de reeds vroeger door directeurs verlangde scheiding te bewerkstelligen. Als een conditio sine qua non, was echter de vrijwillige toestemming van den daarbij betrokken persoon noodig en daarom werd de Heer van Werven gevraagd, welke som hij ter vergoeding van het exploiteurschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlangde. Van Werven vroeg hiervoor eene jaarlijksche som van ƒ6000, waarover langdurige discussien volgden, schetsrekening of calculas werden gemaakt, welke wij hieronder laten volgen, waaruit bleek dat de gevraagde som billijk, was; waarna men dan ook besloot, den heer van Werven zijnen eisch toe te staan.Ga naar voetnoot(*) Hendrik Boullé en daarna Aubin Nepveu, broeder van den particulieren secretaris van Mauricius, Jan Nepveu, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden tot exploiteurs benoemd. Deze betrekking, waardoor men, als uitvoerder van de vonnissen van het Hof van civiele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Justitie, meermalen in onaangename aanraking met de inwoners kwam; daar het meestal dwangbevelen tot betaling enz. gold, was ook verre van aangenaam te zijn. Onder den Gouverneur Raije in 1737 gebeurde het onder anderen meermalen, dat wanneer de assistenten van de exploiteur op plantaadjes kwamen, om dezelve voor de crediteuren in bezit te nemen. of ze te inventariseren, zij daarop noch goederen, noch slaven vonden, daar de meester zich met zijne slaven enz. bij hunne aankomst in het bosch verwijderd had, zoodat zij onverrigter zaken moesten terugkeeren; en behalve deze praktijken ter ontduiking van de door den exploiteur ten uitvoer te leg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen vonnissen van het Hof van Civiele Justitie, kwamen nog andere moeijelijkheden: bij de zoo ligt opgewekte wrevel der heeren planters en anderen, behoorde er veel wijsheid toe ter vervulling dezer moeijelijke betrekking. Zoo spoedig genoemde heeren zich maar eenigzins door een dergelijk ambtenaar beleedigd aehten, kwamen zij onmiddellijk met hevige klagten te voorschijn. Zoo werd op den 17den Februarij 1747 de substituut exploiteur die zich bij eene dagvaardiging van burger officieren eenige dreigementen had veroorloofd, ten eerste uit zijn ambt ontslagen, ten tweede veroordeeld om op een stuk geschut te worden gesteld met een papier op de borst, waarop stond ‘de substituut Exploiteur, die de burgers dreigt zonder orde’, en alzoo een half uur lang te pronk te staan en ten derde uit de kolonie te worden gebannen, terwijl hij de kosten der justitie moest betalen. De verbetering door Mauricius in de regtsbedeeling gebragt, was verre van algemeen te behagen; dat aanzien en vermogen niet langer een vrijbrief was, om straffeloos de wetten te overtreden, voldeed velen, die dit privilegie zoo lang zonder stoornis genoten hadden, volstrekt niet en al spoedig werd hierdoor wrevel, ontevredenheid onder dezulken tegen Mauricius opgewekt, terwijl zij ieder voorwendsel om de daden des Gouverneurs in een kwaad licht te stellen, gretig aangrepen. Zoo werd de bepaling waarbij Mauricius gebood, dat rekwesten enz. aan den Raad geadresseerd eerst aan hem als Voorzitter moesten worden ter hand gesteld, hetgeen ter voorkoming van misbruiken en als goede regel geschiedde, zeer ten kwade uitgelegd.Ga naar voetnoot(*) De verdere maatregelen door Mauricius genomen om orde en regel te bevorderen, baarden doorgaans ontevredenheid; zoo werd hem nu een door hem uitgevaardigd placaat, waarbij de ingezetenen gelast werden nieuwe kaarten of warranden der aan hun door de societeit verstrekte gronden te laten maken, zeer ten kwade geduid en als misbruik van magt toegekend, zelfs leverden de Raden van Policie hiertegen protest in.Ga naar voetnoot(§) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De begeving van ambten, veroorzaakte, zooals trouwens meermalen het geval was, vele onaangenaamheden; de benoeming o.a. van zekeren Borgtorff tot keurmeester der suiker, hoe weinig beduidend op zich zelve, gaf aanleiding tot hevige disputen, daar de benoemde niet naar den zin der heeren planters was en men hiertoe een ander begeerd had. In 1744 deden zich aan den staatkundigen horizon van Europa ongunstige verschijnselen voor wegens de vrees voor het uitbreken des oorlogs met Frankrijk. Mauricius, die wegens de nabijheid van Caijenne voor een inval vreesde, wilde de noodige voorzorgsmaatregelen nemen en vroeg hiertoe de hulp van het Hof van Policie, die schoorvoetend en slechts onder protest verleend werd, daar men zich steeds op het 27sten Art. van het octrooi grondde, waarbij bepaald werd, dat de verdedigingskosten door de societeit moesten worden gedragen. Deze zaak gaf aanleiding tot vele moeijelijkheden: Mauricius nam in overleg met het Hof verscheidene besluiten, waarbij de schippers, tot eigene veiligheid en die der kolonie, bevolen werden om meer in de nabijheid van Paramaribo met hunne schepen voor anker te gaan liggen; hij had hier met onwil en ontevredenheid der schippers, die door sommige ingezetenen werden opgestookt, te kampen; zelfs leverden zij later een beklag over de willekeurige handeling (gelijk zij zulks kwalificeerden) van den Gouverneur bij de Staten in; Mauricius deed zijn uiterste best, om de nieuwe fortres, wiens bestaan hier nog niet geheel voltooid was,Ga naar voetnoot(*) in staat van verdedi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging te brengen, maar vond hierin gedurig tegenstand, dan van den Commandeur, met wien hij op geen goeden voet stond, dan van de leden van het hof, die als commissarissen toezigt moesten uitoefenen, doch eerder zijne maatregelen belemmerden, dan weder met de ingezetenen, die in gebreke bleven, het bij conventie bepaalde getal slaven voor den bouw te leveren. Niettegenstaande al deze bezwaren en moeiten, gelukte het toch aan Mauricius, om daartoe door de Staten-Generaal gemagtigd, met de Raden van Policie, als vertegenwoordigers der ingezetenen, eene overeenkomst te treffen, waarbij die zaak geregeld werd; en bij acte v. H.H.M. van 6 Maart 1748 kwam een verdrag tot stand, waarin bepaald werd, dat men de nu voltooide forten steeds in goeden staat en tegenweer moesten onderhouden; dat het aandeel der kosten door de Directeuren der Societeit gezamenlijk gedragen, en dat het fort Sommelsdijk zoude verlaten worden.Ga naar voetnoot(*) Een door hem in Junij 1744 gedaan voorstel, om eene redoute tegenover het nieuwe fort aan te leggen, daar het geschut op hetzelve niet ver genoeg reikte, om de kleine schepen, die weinig diepgang hadden, af te weren, vond om dezelfde redenen zeer veel tegenstand en eerst na verscheidene jaren slaagde hij er in tot het bouwen daarvan over te gaan. Een nieuw reglement voor de de burgermilitie, dat bepalingen behelsde, waarbij de straf aan lijf of leven bij sommige gevallen gesteld werd en het artikel inhield: dat in cas van alarm de burgers zich ter verdediging naar de nieuwe fortres hadden te begeven, om onder de militairen dienst te doen, gaf veel aanleiding tot ontevredenheid. De burger officieren leverden een geschrift daaromtrent aan het Hof in, waarbij zij zich over de genoemde bepalingen beklaagden, en een voorstel deden om, in cas van alarm, al de militairen naar de nieuwe forten te zenden, terwijl de burgers alsdan Zeelandia en Sommelsdijk zouden verdedigen - dan - voerden zij als be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weegreden aan, was er geen vrees voor verschil tusschen militairen en burgers. Bij onverhoopte verovering der nieuwe fortres, bleef er nog kans over ter verdediging der stad Paramaibo of ter verkrijging van redelijke voorwaarden, en hierdoor werd tevens het bezwaar weggenomen dat er op de plantaadjes, door vertrek der meeste blanken en tengevolge van gebrekkig toezigt, uitspattingen, ja welligt opstand onder de slavenmagt zoude ontstaan; men stelde alzoo voor, liever goede, bekwame negers ter verdediging der fortres af te staan.Ga naar voetnoot(*) Mauricius toonde zich niet ongenegen, om in dit voorstel, behoudens eenige nadere bepalingen, te treden, doch juist over deze nadere bepalingen kwam weder verschil, en de burgerofficieren begonnen afzonderlijke vergaderingen te houden, waarover Mauricius zich zeer ontevreden toonde, als zijnde deze vergaderingen strijdig met het octrooi, waarbij alle magt aan Gouverneur en Raden opgedragen werd, terwijl ook het houden van afzonderlijke vergaderingen bij besluiten van H.H.M. in 1712 en 13, strengelijk verboden was. De maatregelen tot stuiting dezer bijeenkomsten door Mauricus genomen, verbitterden velen dier kolonisten die in meerdere of mindere mate met de burgerofficieren instemden. Men poogde dan ook in het hof van policie leden der oppositie te vestigen, en daar een dier leden, Salomon Duplessis, de meeste stemmen van een dubbeltal verkregen had, werd hij geëligeerd door MauriciusGa naar voetnoot(§) die hoopte èn dat hierdoor aan de tegenpartij genoegen gedaan wordende, deze meer tot billijke waardering zijner handelwijze zou worden gebragt, èn dat de genoemde Duplessis deze daad van loyaliteit van hem Gouverneur erkennen zoude - dan - Mauricius vleide zich met eene ijdele hoop. De tegenpartij, door Mauricius steeds de Cabale genoemd, werd integendeel hierdoor meer verwaten, en Duplessis toonde zich, zooals Mauricius het noemt ‘als een woeste kwade kerel’ en in en buiten de vergaderingen van het Hof was hij immer de sterkste tegenstander van den Gouverneur; in de vergade- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ringen vielen, tengevolge zijner heftigheid, soms ergerlijke tooneelen voor; en toen er bij het vacant worden van twee plaatsen in het Hof eene nieuwe verkiezing geschieden moest, cabaleerde hij met anderen, vooral met den raad Pichot, zeer sterk om die vacante plaatsen door mannen in zijn geest te doen vervullen; zulks mislukte hem echter, en als een blijk zijner heftigheid worde vermeld, dat hij over die mislukking zoo verwoed was, dat hij over de straat liep als een moedwillige bootsgezel, afgrijselijk in vloeken uitbarstende, terwijl hij n.b. van boosheid op een kogel beet.Ga naar voetnoot(*) Meer en meer ontwikkelde de geest van tegenstand tegen Mauricius: de misnoegden begonnen vergaderingen te houden, waar voorzitters, secretarissen, ja zelfs thesauriers niet ontbraken. - Niet slechts was er strijd over algemeene beginselen, maar verscheidene particuliere gevallen maakten den strijd hatelijk en persoonlijk. Die strijd werd niet alleen in de raadzaal of in vergaderingen gevoerd, maar zelfs in particuliere gezelschappen barstte te dier zake meermalen de ergerlijkste twisten uit, en niet slechts Mauricius, maar ook zijne vrouw, zijne bloedverwanten, al die men dacht dat zijne zijde kozen, werden de voorwerpen van den hevigsten haat, die zich soms in allerlei grofheden openbaarde. Zoo verhaalt Mauricius in zijn dagboek 14 Dec. 1746, dat zijne vrouw en dochter, welke des avonds de zieke vrouw van Ds. Ronde een bezoek hadden gebragt, in het naar huis gaan, bij de woning van Visser, een ijverig lid der Cabale, door dezen als een anderen Simeï met vreeselijke vloekwoorden be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leedigd werdGa naar voetnoot(*) - een anderen keer werd mevrouw Mauricius door eenige dames nagejouwd - ‘daar gaat Trijn van Hamburg’ - Mauricius beklaagt zich in zijn dagboek hierover meermalen, wij deelen hieruit nog het volgende mede:Ga naar voetnoot(§) ‘Nadat het canailleuse wyf van ScherpingGa naar voetnoot(†) voor een jaar 't exempel heeft gegeven, van, op haar hoogen stoep sittende, op my en myn vrouw, (als wy voorbygaan) te spuuwen in plaats van te groeten, hebben ook op dat exempel sederd eenige maanden eenige dames, alle in deze naburige straat woonende, zich het woord gegeven, van my, myn vrouw en allen die voor Gouverneursgezind passeeren, niet wederom te groeten, al groet men eerst, specialyk Mev. l'Archer, de wed. van de Meel, de vrouwen van Pichot, Freher, Brouwer en Raket. De vrouw van Pichot heeft sich altyd voornaamlijk gesignaleerd met eene bysondere agiliteit - waarop wy ook sederd eenigen tyd de resolutie hebben genomen, van sachtjens voorby te gaan, zonder om te zien, doch gisteren ging 't zo verre, dat de vrouwen van Pichot en Brouwer op den stoep sittende myn vrouw in het voorbygaan met een schaterend gelach uitjouwden.’ Niet slechts telde Mauricius zijne tegenstanders onder vele der aanzienlijkste mannen, maar ook, gelijk wij uit het hier aangehaalde zagen, kozen de aanzienlijke vrouwen partij tegen hem. Eene der voornaamste onder haar was eene dame Charlotte Elisabeth van der Lith, dochter van een Hoogduitsch predikant, weduwe van drie Gouverneurs en later van twee Fransche predikanten.Ga naar voetnoot(**) Door hare huwelijken achtereenvol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens met drie Gouverneurs was zij ruimschoots in de gelegenheid geweest invloed op den gang van zaken te kunnen uitoefenen; dit scheen hare heerschzucht meer en meer te hebben opgewekt, en niet tevreden met de vervulling harer pligten als moeder en echtgenoot, (zij was 7 Januarij 1742 ten vierde malen gehuwd met den predikant der Waalsche gemeente Audra,) begon zij al spoedig Mauricius te dwarsboomen, de aanleiding hiertoe was het volgende: Sedert den aanval der Marrons in 1730 op de afgelegene plantaadje Bergendaal, die Mev. Audra toebehoorde, was aldaar in de nabijheid eene militaire post geplaatst. De aldaar gestationeerde soldaten moesten gedurig over den grond der plantaadje gaan - Mevr. Audra klaagde te regt of ten onregte over den grooten last dien dit haar veroorzaakte. - De secretaris Jan Nepveu door Mauricius naar den heer Audra gezonden om deze zaak in der minne te schikken, vond slechts mevrouw die met de meeste impertinentie verklaarde, absoluut dien weg niet te zullen permitteren en degenen die er op kwamen, de beenen te zullen laten aan stukken slaanGa naar voetnoot(†) - en toen Mauricius zich hierover gebelgd toonde, schaarde Mevr. Audra zich weldra onder de vijanden van den Gouverneur, ja werd weldra de ziel der Cabale, vooral na den dood van haar vierden echtgenoot, (den 17 Mei 1744), die eene openlijke vijandschap vreesde en meermalen getracht had haar tot bedaren te brengen. - De botsing tusschen haar en den landvoogd, door onderscheidene kleine omstandigheden gevoed, werd steeds heviger, waartoe veel bijdroeg haar onbetamelijke omgang met den Franschen Waalschen predikant Bartelomeus Louis Duvoisin, een woest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buitensporig en opvliegend man, met wien zij den 27sten Mei 1748 zich door den band des huwelijks verbond. Het zoude ons bestek te zeer overschrijden, indien wij een verhaal gaven van de onderscheidene moeijelijkheden met welke Mauricius te kampen had, en indien wij al zijne vijanden en de redenen hunner vijandschap tegen hem den lezer wilde leeren kennen. - Reeds uit het medegedeelde kan men oordeelen, hoe moeijelijk de toestand van Mauricius was. Daarbij kwam nog dat de personen die hem terzijde moesten staan, om rust en orde te handhaven, meerendeels de zijde zijner tegenstanders kozen. Zoo vond hij o.a. al spoedig tegenwerking bij den persoon, die op hem in rang volgde, namelijk de Commandeur, die als bevelhebber der troepen en als eerste Raad van Policie, grooten invloed zoowel ten kwade als ten goede kon uitoefenen. Philippe Cambrier, een Franschman, die vroeger kapitein bij de Zwitsers was, werd tot luitenant-kolonel en Commandeur benoemd en arriveerde kort na de aankomst van Mauricius in Suriname; hij was met de familie van Sommelsdijk vermaagschapt en met vele hooggeplaatste personen in Nederland bekend, met welke hij een gestadige briefwisseling onderhield, waarin hij de daden van Mauricius in een verkeerd daglicht plaatste, terwijl hij zich in Suriname aan de partij tegen den Gouverneur aansloot. Toen Cambrier, die wegens verzuim in de dienst meermalen door Mauricius tot ijver en pligtsbetrachting moest worden aangemaand, in Feb. 1744 om zijn ontslag verzocht, werd hem dit verleend; in zijne plaats kwam Jean Louis L'Archer, heer van Keenenburg, sedert 1743 Ritmeester der cavallerie welke den 29sten December 1746 in Suriname arriveerde, doch hiervan had Mauricius weinig dienst. - L'Archer was veelal ziek en veroorzaakte daarenboven den Gouverneur veel moeite en onaangenaamheden, ‘daar hij’ schrijft Mauricius in zijn dagboek 5 November 1747, ‘plompelijk 't masker aflegt en geen schaduw van respect meer observeerd,’ hetwelk zelfs zoo verre ging dat dat de Gouverneur hem huisarrest deed aanzeggen en de bijwoning der vergaderingen verbieden; den 10den Mei 1748 overleed de heer L'Archer, en zijne vrouw behoorde sedert dien tijd tot de hevigste tegenstanders van den Gouverneur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tot zijn opvolger benoemde heer Wigbold Crommelin, kwam eerst in 1749 in Suriname aan; deze heer had door zijne bekwaamheden en door zijne gehechtheid aan en overeenstemming met Mauricius, dezen tot grooten steun kunnen zijn; hij kwam daartoe te laat - de oneenigheden waren reeds te ver gekomen. Met den Raad Fiscaal van Werven waren ook velerlei onaangenaamheden. Na diens overlijden 22 Aug. 1746, kwam, ter zijner vervanging, Mr. Nicolaas Anthony Kohl den 13den Dec. 1746 te Suriname aan. - Deze stond Mauricius trouw ter zijde, werd zelf zeer met hem bevriend en huwde den 26sten Januarij 1746 met zijne oudste dochter, doch overleed reeds den 27sten Oct. 1748. Bijna een jaar lang werd het Fiscalaat a.i. waargenomen door den Raad van Policie Hendrik Talbot, doch het meeste werk kwam nu op Mauricius neder, die hierom echter van heerschzucht beschuldigd werd. Den 31sten October 1749 aanvaardde de in Nederland tot Fiscaal benoemde Secretaris Jacobus van Baerle die betrekking, maar overleed reeds den 25sten Sept. 1750, waardoor de werkzaamheden van Mauricius weder zeer vermeerderd werden. De secretaris van het hof Scherping behoorde mede tot de tegenpartij; was hij zulks in het eerst slechts in het geheim, zijne vrouw daarentegen, door Mauricius meermalen de Gouvernante van den waterkant genoemd, kwam hier voor openlijk uit. (het hier straks vermelde strekke ten bewijze). Zoo beleedigde ook de vrouw van den ontvanger Freher, mede Raad van Politie, den Gouverneur. Deze had een deurwaarder uitgezonden, om zekeren heer Cellier te spreken. De deurwaarder vervoegde zich, ter voldoening aan den last des Gouverneurs, in een huis, waar onder meer gezelschap zich ook mevrouw Freher bevond, die hem toevoegde: ‘Moet gij hem van dien Aap spreken, die schelm, wat moet die schoelje hebben?’Ga naar voetnoot(*) De daaromtrent ingestelde regterlijke vervolging was van langen duur en baarde nieuwe onaangenaamheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meer en meer barstte het vuur der tweedragt uit, toen Salomon Duplessis in Maart 1747 door de ontevredenen, op gezamenlijke kosten naar Holland werd gezonden, om daar over Mauricius te klagen en zijne terugroeping te bewerken Later werd Duplessis eene procuratie door eenige leden onderteekend nagezonden, waarvan de teekening van sommige personen door list of vreesverwekking afgeperst was, enkelen hadden zelfs niet geweten wat zij teekenden enz. Duplessis wendde in den Haag alle pogingen aan ter bereiking van zijn doel: de terugroeping van Mauricius, en werd hiertoe uit Suriname door de leden der Cabale ondersteund. Mauricius moest zich nu in uitvoerige memoriën tegen die aanklagten verdedigen en de bewijzen hiervan overleggen; daarbij werd hij genoodzaakt om met krachtige hand de woelingen in Suriname tegen te gaan, waardoor hij zich echter gedurig nieuwe vijanden verwierf. In overleg met het Hof van Policie, waarin hij bij nieuwe keuze meer medestanders verkreeg, maakte Mauricius in December 1748 gebruik van het den Gouverneur en Raden toegekende regt van Politieke uitzetting om den burger kapitein Jan Pieterse Visser en Everardus Brouwer, beide raden van Civiele Justitie de kolonie te doen verlaten; hierdoor werden nieuwe grieven tegen hem gevonden. Ongelukkig kwam het schip, waarmede Visser verzonden werd, nimmer te regt en dat waarop Brouwer zich bevond, werd door Fransche kapers genomen. Brouwer overleed te Morlain, waar het schip binnengebragt was. Reeds in het begin van December was tot de politieke uit zetting van den Joodschen burger kapitein Isaac Carilho besloten, op verzoek der Joodsche regenten, aan wie een privilegie reeds door van Parham was toegekend om personen hunner natie, over wier gedrag men ontevreden was, en welker handelingen onrust verwekte, uit de kolonie te verbannen. Zie bladz. 173. Vroeger had Mauricius getracht, om de oneenigheden tusschen regenten en Carilho te stillen; en was hem dit toen gedeeltelijk gelukt, later sloot echter Carilho die van een onrustig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woelzieken aard scheen te zijn, zich bij des Gouverneurs tegenstanders aan, en werd door hem als burger officier ontslagen. Tot veel geschrijf en onaangenaamheden, heeft deze zaak aanleiding gegeven, dan - aan de politieke uitzetting is echter geen gevolg gegeven. Zoo brandde het vuur der tweedragt aan alle zijden, want ook Mauricius had zijne aanhangers, waaronder voornamelijk Ds. Ronde en de raadsheeren Tourton en Pallak geteld kunnen worden. Sommigen dezer heeren hadden een memorie tegen de klagten v. Duplessis geteekend, hetgeen Mauricius echter, om elk verwijt over partijdigheid te vermijden, had verhinderd; zelfs boden de heeren Tourton en Pallak in de volle raadsvergadering ‘met de teederste hartelijkheid’ aan, om naar Holland te gaan ten einde de onschuld van den Gouverneur te bewijzen, terwijl de raden zich mede zeer gekwetst gevoelden over de valsche en onware beschuldigingen.Ga naar voetnoot(*) Als een bewijs van de goede gezindheid van verscheidene ingezetenen, kan genoemd worden de instelling der Mauritsridders, waarvan Mauricius in zijn dagboek van 3 Mei 1743 het volgende verhaalt. ‘De goede ingezetenen van Suriname hebben mij in mijn verdriet willen vervrolijken met heden mijn geboortedag te celebreren op eene gedistingueerde wijze. Genoegzaam alle heeren en dames van fatsoen, hebben mij en mijne vrouw komen komplimenteren en 's namiddags hebben een groot getal jonge heeren een optocht te paard gemaakt, 't welk nooit hier gezien is, met muziek vooruit. Wanneer de ruiters niet gewoon zijn te paard te zitten, en de paarden niet gewoon zijn onder den man te gaan, geeft het eene slechte cavalcade, doch deze is echter in volkomen orde geweest, zelfs hebben se voor 't Gouvernement eene soort van exercitie gedaan, die wel uitgevoerd is, 's avonds hebben zij mij vereerd met een fraai vuurwerk, welks gelijken hier nooit gezien is, en 't welk de heer BirdGa naar voetnoot(†) de galanterie heeft gehad van te derigeeren; verder heb ik een maaltijd en bal gegeven voor het gansche gezelschap (de nieuwe ridders er onder begrepen) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doch heb bij alle die vreugde niet kunnen assisteren dan met den voet op een kussen.)’ Genoemde ridders, 24 in getal, droegen roode monteringrokken en zilveren kruisen aan een blaauw lint, zij boden aan een corps op te rigten, om in tijd van nood het land te kunnen verdedigen, Mauricius die echter begreep, dat in Suriname zelden iets in zijne regte palen kon blijven, zonder de een of andere echappade, wees dit beleefdelijk van de hand en maakte eenige bepalingen omtrent deze nieuwe ridders; doch daar deze instelling, hoe onschuldig ook in zijn aard, tot vele klagten aanleiding gaf, is het corps spoedig reeds (6 November) 1745 ontbonden. De hoofdman van dit corps was Herman Nicolaas van de Schepper die wel zekere hartelijkheid bezat, maar zich door ligtzinnigheid en losheid van zeden kenmerkte, zoodat zijne vrouw zelfs scheiding van hem verzocht en verkreeg; hij liet het de onder zijn bevel geplaatste eerewacht aan geen wijn en andere ververschingen ontbreken, zoodat na afloop der exercitie, meermalen zwelgpartijen plaats vonden waarop het ruw toeging en meermalen hevige twisten tusschen de Maurits ridders en de leden der cabale ontstonden, die door stokslagen en degenstooten opgevolgd werden. De oprigting van dit corps, waarvan Mauricius geen kennis had gedragen, werd hem door zijne vijanden echter als blijk van hoogmoed en inbeelding verweten, en toen hij nadeelige gevolgen van onverstandigen ijver bij die jonge lieden vreezende, het zelf in November 1745 ontbond, berokkende hij zich hierdoor weder andere vijanden. Zijne vijanden zochten dan ook gretig al zijne handelingen in een kwaad licht te stellen; allerlei beschuldigingen, waarvan sommigen als uit de lucht gegrepen waren, anderen door verdraaijing en verkeerde toelichting der feiten, een schijn van waarheid verkregen, werden opgesomd en H.H.M. toegezonden. Zoo werd hem ook inhaligheid, schraapzuchten eigenbaat verweten en in de klagten van Duplessis werd gezegd, dat dit zoo ver ging, dat hij, om ze te bevredigen, door het verkoopen van roode slaven (Indianen) van een bevrienden stam, dien der caraiben, een zoodanig misnoegen bij dit volk had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaande gemaakt, dat men voor vijandelijkheden van hunne zijde vreesden.Ga naar voetnoot(*) Mauricius wederlegde de meeste dezer beschuldigingen voldingend, maar men voer voort met gedurig nieuwe bij de oude te voegen; zoo beschuldigde de predikant Duvoisin hem o.a. dat hij zich omtrent de Zwitsersche familien (zie bladz. 112) met onverschoonlijke nalatigheid gedragen had, en door partijdige bescherming van den bestuurder Bussy, die hen niet goed behandelde, oorzaak van hun ondergang was geweest. Doch uit het dagboek van Mauricius, gelijk uit zijne verdediging (Recueil 4, dl. 42), blijkt dat hij hierin geheel onschuldig was. Reeds bij aankomst der bergwerkers, overtuigde hij zich met eigen oogen of zij goed gelogeerd waren, en ondersteunde hen zooveel mogelijk.Ga naar voetnoot(†) Den 28 OctoberGa naar voetnoot(§) onderzocht hij de planken die tot het bouwen der woningen gereed gemaakt en die reeds een jaar van te voren betaald waren, maar hij bevond dat men hem schandelijk bedrogen had en dat de planken niet bruikbaar waren. Gedurig vindt men in het dagboek vermeld van ziekten onder hen, van weg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loopen van gehuurde slaven, van aanvallen der Marrons en bij dat alles ziet men dat Mauricius hielp waar hij kon. De boerenfamilien in Augustus 1747 aangekomen, werden door hem gemonsterd en verdeeld. Zijn oordeel over hen was vrij gunstig, doch weldra (Nov. 1778) schrijft Mauricius van hen dat zij geen hand willen uitsteken. Over de later aangekomen Zwitsers was mede het eerste oordeel gunstig (zie dagb. 17 Nov. 3 Dec. 1748), doch spoedig slaat hij ook over hen een anderen toon aan. In Maart 1749 dienden zij klagten in over hunne bestuurders Du Bussy en Felix; en in plaats van deze, zooals Duvoisin gezegd had, partijdig te beschermen, werd, daar sommigen dier klagten gegrond waren, Du Bussy niet weder terug gezonden, Felix gedegradeerd en een ander in zijne plaats gesteldGa naar voetnoot(*) doch hun eigen slecht gedrag, gepaard met andere omstandigheden,Ga naar voetnoot(†) was de voorname oorzaak dat deze kolonisatie geene goede gevolgen had. Tijdens het bestuur van Mauricius kwamen verscheidene onheilen over de Kolonie. In 1743 heerschten er zeer hevige ziekten, als: kinderpokken, heete koortsen en eene ziekte die vele kenteekenen van ijlhoofdigheid bezat. Men hoorde niets dan van dooden en zieken - geheele huigezinnen stierven bijna uit.Ga naar voetnoot(§) In Januarij 1745 ontstond er een zware brand op de Knoffelsgracht, die bij volslagen gemis van brandbluschmiddelen, noodlottige gevolgen had kunnen hebben, doch hij werd, daar er bij geluk geen wind was, spoedig gestuitGa naar voetnoot(**) In November 1746 brak er een hevige boschbrand uit, die zich tot suikerriet en kostgronden uitstrekte; van alle zijden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vernam men droevige tijdingen deswegens; de pogingen met een getal van 150 slaven ter stuiting aangewend, bleven eerst vruchteloos. Te Paramaribo kon men bijna geen ademhalen van den dikken rookdamp; de zon vertoonde zich rood als bloed; men kon de schepen op de reede kwalijk zien. - Mauricius nam verscheidene maatregelen, en verzocht de predikanten niet alleen slechts zondags hunne predikatien in te rigten als op een bededag, maar tweemaal in de week bedestonden te houden om den Heer te smeeken dit kwaad af te wenden. Het behaagde God een regen te geven, waardoor het vuur na een maand te hebben gewoed, eindelijk gestuit werd.Ga naar voetnoot(*) EeneGa naar voetnoot(†) andere moeijelijkheid was de slechte staat van de kas der Modique lasten waaruit de noodige betalingen voor de behoefte der Kolonie moesten geschieden. Den 28sten Feb. 1744 werd daarom in eene zitting van het Hof van Politie met eenparige stemmen besloten om overeenkomstig met het 29 art. van het Octrooi, eene algemeene heffing te verordenen, die berekend werd voor iederen blanke en voor iederen slaaf (roode of zwarte) boven de 15 jaren ƒ1,- per hoofd, voor de kinderen ƒ0,50Ga naar voetnoot(§); deze belasting schijnt echter niet tot stand te zijn gekomen, daar er in de notulen van 31 Mei 1747 op nieuw van wordt gewaagd; een idem op de huurwaarde der huizen in Paramaribo, waaruit de onkosten voor brandspuiten gevonden moesten worden,Ga naar voetnoot(**) vond zooveel tegenstand dat zij niet uitgevaardigd werd. De gevreesde vijandelijke inval der Franschen en daardoor noodzakelijk geachte verdediging, had ook vele onkosten te weeg gebragt. - Steeds schoorvoetende en onder gestadig protest, waren daarvoor door de Kolonisten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelden verleend.Ga naar voetnoot(*) - Wel werd in Julij 1747 door sommige burgerofficieren, mede uit naam van verscheidene voorname ingezetenen, eene vrijwillige contributie tot dat einde aangeboden, maar daar men het daarbij beoogde doel om door het benoemen van commissarissen uit hun midden invloed en medegezag te erlangen, niet bereikte, trad men weldra weder terug, en zocht allerlei uitvlugten, zoodat het Hof besloot een geld-leening te sluiten. ‘Doch nu was, schrijft Mauricius, in zijn dagboek’Ga naar voetnoot(†) niemant t'huis, alle die pofhansen, die spraken van gouden bergen te geeven, houden nu de handen binnen, nu men maar spreekt van te leenen, of van te avanceeren, 't geen zij toch over drie maanden so voor hen als in hun qualiteit, sullen moeten betalen. Ik en eenige raden houden 't onderwijl nog gaande met verschotten.’ Een der voornaamste oorzaken van het ledig worden der kas van de Modique lasten was echter gelegen in de herhaalde togten op de weggeloopen slaven, waarvan wij in een vorig hoofdstuk een verslag gaven.Ga naar voetnoot(§) Om deze en andere redenen stelde Mauricius voorGa naar voetnoot(**) om te beproeven vrede met hen te sluiten, en werden daartoe pogingen aangewend,Ga naar voetnoot(††) welke echter, hoewel zij in het wezenlijk belang der kolonie waren, door de tegenpartij zeer Pernicieus en Ruineus voor dezelve genoemd werden; en de Cabale in Suriname leverde, in vereeniging met eenige eigenaars van plantaadjes en Amsterdamsche kooplieden, in Februarij 1750 een rekwest aan H.H.M. inGa naar voetnoot(§§) waarbij zij den verlangden vrede met de weggeloopen slaven op het hevigste bestreden, en deden voorkomen als door lafhartigheid van den Gouverneur ontworpen; zij zagen er in eene beleediging van het eigendomsregt der meesters, een slecht voorbeeld voor de andere slaven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enz. enz. In de meesterlijk gestelde verdediging van Mauricius werden al deze bezwaren wederlegd, dan zulks baatte hem weinig, gedurig werden nieuwe klagten en beschuldigingen door Duplessis en anderen tegen hem ingebragt. - De Directeuren der geoctroyeerde Societeit, wien ook sommigen dier klagten golden, namen steeds de partij voor Mauricius bij de Staten op; daar echter noch dit, noch de uitvoerige verdedigingsschriften van Mauricius de tegenstanders tot zwijgen bragt, en H.H.M. in hun oordeel wijfelden, verzochten Directeuren in eene missive den 14 April 1749 om de zaak, ter nader onderzoek, aan den Hoogen Raad van Holland op te dragen, waartoe diens overeenkomstig door de Staten werd besloten. Dit behaagde echter zijne vijanden niet - men wenschte tot elken prijs zijne terugroeping, en verspreidde alzoo de ongunstigste berigten over den toestand der kolonie. Eindelijk bragten zij het zoover, dat de Staten-Generaal bij besluit van 22 Mei 1750 den stadhouder Prins Willem den Vierde magtigde om zoodanige maatregelen te nemen, als Z.D.H. tot herstel van rust en orde noodig achtte. De prins zond daarop den Generaal Majoor Hendrik Ernst Baron von Spörche als eerste commissaris, en de heeren Mr. Karel Bosschaert-Stenis Pensionaris van Schiedam en Mr. Hieronimus de Swart, Raad van de stad Gorinchem als mede-commissarissen naar Suriname om de zaken aldaar te onderzoeken. Z.D.H. verleende hun magtiging om, naar bevind van zaken, te handelen, en om zelfs, indien zij zulks noodig mogten achten, den heer Mauricius naar Nederland te zenden, in welk geval den heer Generaal von Spörche voorloopig het bestuur moest aanvaarden. Met deze heeren ging tegelijk een regiment van 400 soldaten, uit verschillende garnizoens van den staat getrokken, naar de kolonie. - Het bevel hierover was aan von Spörche en, onder hem, aan den kolonel Otto Christiaan, baron van Verschuer, vrijheer des H. Roomschen rijks, erfheer van Soltz, opgedragen. Bij resolutie van de Staten van Holland den 23sten Julij 1750 werden de kosten van het onderhoud der Commissarissen en troepen geschat op ƒ150,000, waarvan ¼ door de Societeit en ¾ door de ingezetenen moest worden gedragen, waartoe later | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene nieuwe belasting als Hoofdgeld van 1 gulden 's jaars werd uitgeschreven, en ook het lastgeld der schepen verhoogd. Ultimo November en primo Dec. 1750 kwamen de schepen met de commissarissen en troepen op de reede van Paramaribo aan. Na eenige wederzijdsche complimenten tusschen HH. Commissarissen en den Gouverneur, leverde Mauricius den eerstgenoemden den 15sten Dec. 1750 eene memorie in omtrent den staat der geschillen in SurinameGa naar voetnoot(*). Door heeren Commissarissen werd audientie verleend waarop ieder zijne klagen en bezwaren mogt inbrengen; ruimschoots werd hiervan gebruik gemaakt. - Mauricius verlangde dat ieder afzonderlijk gehoord zoude worden en hij maakte Commissarissen opmerkzaam dat het houden van vergaderingen, waarbij men zich tot onderling overleg vereenigde, onwettig was en men daarbij de hoofden der Cabale gelegenheid gaf, de van hen afhangende personen te prepareren om hun geleerd lesje op te zingenGa naar voetnoot(§). Mauricius had juist geoordeeld, ofschoon de Commissarissen die aanmerking in den wind sloegen. - Sommige ingezetenen leverden een uitgebreid stuk, genaamd ‘verzoekpointen van redres’ in 52 artikelen aan Commissarissen in; deze heeren schenen wel eenigermate onder den invloed van de aanzienlijkste leden der Cabale te geraken, daar zij, volgens het dagboek van Mauricius, vele feesten en partijen bij hen bijwoonden; en deze omgang met de vijanden van den Gouverneur bragt misschien er veel toe bij, om hun oordeel te vestigen: dat de klove te groot was om gedempt te kunnen worden en dat het tot herstel van rust en orde onder de bevolking noodig ware dat Mauricius uit de kolonie vertrokGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 13den April 1755 werd door Commissarissen eene publicatie uitgevaardigd, waarbij den volke werd bekend gemaakt, dat zij noodig hadden geoordeeld Z.K.H. rapport van hunne gedane informatiën te geven, opdat Z.K.H., naar zijne hooge wijsheid daarover beslissen konde en dat zij het mede goed hadden geoordeeld om den heer J.J. Mauricius, Gouverneur, naar Holland te zenden (ongeschonden zijne eere, met behoud zijner gagie), ten einde in persoon zijne zaak in Holland te kunnen verdedigen, terwijl zij, overeenkomstig de hun verleende magt, voorloopig zijne waardigheid hadden opgedragen aan den baron H.E. Spörche, Generaal-Majoor enz. Hoewel Mauricius, reeds vóór de aankomst der Commissarissen, aan Directeuren om een jaar verlof gevraagd had, ten einde zijne zaak in Nederland te bepleiten (welk verlof bem verleend werd, doch eerst na zijn vertrek in de kolonie aankwam) griefde hem de handelwijze der Commissarissen zeer en beklaagde hij zich in een brief aan HH. Directeuren hierover in treffenden toon. Den 12den April 1751 gaf hij het bestuur aan van Spörche over, regelde zijne particulieren zaken en vertrok den 15den Mei met zijne vrouw en twee zijner jongste kinderen naar Nederland. - De Commissarissen Bosschaert en de Swart waren reeds den vorigen dag met een ander schip vertrokken. Zoo verliet dan Mauricius dat Suriname, alwaar hij gedacht had zijn leven te zullen eindigen, waar hij zijn graf reeds had doen gereed maken, waar hij vele bezittingen had aangekocht, waar hij vele dierbare bloedverwanten achterliet. Bij de benoeming van Mauricius had men groote, zeer groote verwachtingen gehad, misschien te groot schreven wij op bladz. 161, want, merkten wij aan, een bekwaam regtsgeleerde of staatsman is nog niet altijd tevens een goed bewindvoerder. Zoo weinig vindt men beide in één persoon vereenigd - dan al ware dit zoo geweest, eene kolonie als Suriname te besturen was eene uiterst bezwarende taak en men moet erkennen dat Mauricius werkelijk veel goeds voor de kolonie heeft verrigt en nog oneindig meer had kunnen doen, ware hij niet zoo geweldig tegengewerkt. In den loop der geschiedenis hebben wij hierbij meermalen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stil gestaan en wierpen wij een blik in den ellendigen zedelijken toestand van Suriname's blanke bevolking, omtrent Mauricius moeten wij aanmerken, dat, niettegenstaande zijne vele talenten, hem het ridderlijk, mannelijk karakter ontbrak, hetwelk wij bij van Sommelsdijk waarnemen. Bij de verschillen met de ingezetenen had Mauricius zeker meestal gelijk en meermalen trachtte hij ze bij te leggen, maar de toon en de wijze waarop hij zulks beproefde waren zoodanig, dat hij zijne tegenstanders in plaats van ze te overtuigen, nog meer verbitterde; zijn bijtend sarcasme nam hen tegen zich in, terwijl zijne ijdele zelfverheffing ook voor den onpartijdige stuitend is. Voor zoover men uit de geschiedenis kan opmaken, handelde hij meer als een fijn beschaafd man, die als zoodanig met de ruwe onbeschaafde maatschappij van Suriname gestadig in tegenspraak kwam, dan als een geloovig Christen, die in de kracht des Heeren wel het kwade met wortel en tak zoekt uit te roeijen, doch personele beleedigingen met den mantel der liefde wil bedekken. In Nederland teruggekomen zegevierde hij weldra over al zijne tegenstanders; zijne onschuld werd erkend, doch hij keerde niet naar Suriname terug. Hij verzocht en verkreeg zijn ontslag in Aug. 1753 als Gouverneur van Suriname en vertrok in 1756, voor de tweede keer als minister van Staat naar Hamburg, alwaar hij in 1768 overleed. |
|