| |
| |
| |
Inleiding.
Bestaat er behoefte aan eene geschiedenis van Suriname?
Wij hebben ons zelven meermalen deze vraag voorgehouden, toen wij het plan vormden, om te beproeven eene geschiedenis van die, voor ons Nederlanders zoo belangrijke, kolonie te schrijven. Wij hebben deze vraag meermalen aan anderen voorgelegd, en steeds was het antwoord daarop bevestigend.
Ja! er is behoefte aan eene éénigzins uitvoerige geschiedenis, die niet slechts de voornaamste feiten mededeelt, maar zooveel mogelijk de oorzaken dier feiten tracht op te sporen; die de zeden en gebruiken der inwoners tracht te schetsen, en ons als het ware in Suriname's maatschappij verplaatst. Door eene zoodanige geschiedenis zou die belangstelling in die kolonie vermeerderd worden, welke zij als Nederlandsche bezitting zoo zeer verdient, die zij tevens in meer dan één opzigt noodig heeft, welke zij als Nederlandsche kolonie van ons Nederlanders met regt eischt.
Veel is er in den laatsten tijd over Suriname gesproken en geschreven. Wie heeft in de laatste jaren niet wel eens iets over Suriname gelezen, over Suriname hooren spreken?
De tijd is voorbij, toen de groote menigte in ons Nederland
| |
| |
naauwelijks er iets meer van wist dan den naam, en de kennis er van zich bepaalde tot het weten, dat het eene Nederlandsche kolonie was, een gedeelte van de Noord-Oostelijke kust van Zuid-Amerika, gelegen tusschen ongeveer 57o en 54o WL. van Greenwick, en tusschen 6o en 2o NB.
Men genoot wel de voortbrengsels van dat land; de suiker, de koffij, de cacao vonden hunnen weg wel van het schip tot het pakhuis van den groothandelaar; van daar tot den winkel van den kruidenier en verder tot de huizen en op de tafels van de inwoners des lands; de door de schepen aangebragte boomwol werd wel als handelsartikel op de markt gezien, in de fabrieken bereid en diende vervolgens, al naar de wijze der bereiding, tot sierlijke en dunne, of tot eenvoudige doch warme kleeding.
Men hoorde wel eens, dat de zaken daar niet vooruitgingen, het bewijs hiervan werd voornamelijk dan gezien, wanneer bij effecten-veilingen, aandeelen op plantaadjes soms voor spotprijs verkocht werden.
Men hoorde, men vernam wel eens, dat daar in dat Suriname ook nog slaven waren; maar men dacht er verder weinig over na.
Waren er ook al eenigen die er beter, die er goed mede bekend waren, dit getal was klein. In den regel bestond er bij de Nederlandsche natie niet meer kennis van Suriname, dan wij daar zoo even opgaven.
Die tijd is voorbij. Niet slechts eenige edelen en grooten, niet slechts eenige geleerden en handelaars, maar een goed gedeelte der Nederlandsche natie heeft thans het oog naar Suriname gerigt.
Van waar die verandering?
Wij willen de pogingen, door verscheidene edele mannen in ons Nederland aangewend, om belangstelling voor Suriname en in het bijzonder voor deszelfs lijdende slavenbevolking op te wekken, niet gering achten. Zij zijn ook niet geheel vruchteloos geweest, maar toch de natie als natie bleef er onverschillig onder. De zooveel gelezene roman ‘De Negerhut,’ van de onvergelijkelijke Beecher Stowe, bragt verandering. Veler harten werden geschokt, veler gemoe- | |
| |
deren bewogen, er kwam deelneming in het lot der slaven, en weldra poogden ook Nederlanders de Nederlandsche natie te wijzen op de omstandigheid, dat niet slechts in het groote Amerika, maar ook in Nederlandsche koloniën gruwelen geschiedden. Eenige brochures gingen vooraf en werden gevolgd door het in Nederland zoo algemeen gelezen belangrijke werk van Baron van Hoëvell: ‘Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet.’
Nu werden veler oogen geopend; de belangstelling vermeerderde; een tal van geschriften volgde; vergaderingen, vereenigingen werden gehouden, kwamen tot stand of werden vernieuwd. Wat is er in den laatsten tijd veel over Suriname gesproken en geschreven!
En toch ondanks dit alles blijft de behoefte aan eene geschiedenis van Suriname bestaan.
Juist door die opgewekte belangstelling wordt die behoefte meer en meer gevoeld. Wel bestaan er goede werken over de geschiedenis van Suriname, als: van Herlein, Fermin, Hartsinck enz., maar deze zijn reeds oud en loopen niet verder dan tot 1770; anderen als van Teenstra, ‘De landbouw in de kolonie Suriname’ en van jonkheer C.A. van Sypesteyn, ‘Beschrijving van Suriname,’ bepalen zich hoofdzakelijk tot de natuurlijke gesteldheid van deze volkplanting, terwijl de eigenlijke geschiedenis, naar het plan van hun werk, slechts kronijkmatig daarin kon behandeld worden. Een ander werk van den schrijver, aan wiens onvermoeide pen wij zooveel verschuldigd zijn, de heer M.D. Teenstra: ‘De Negerslaven in de kolonie Suriname’, geeft gelegenheid om een diepen blik te werpen in de toestanden der bevolking in Suriname, voor ruim twintig jaren geleden - wij wenschen dit belangrijke werk steeds in veler handen, men kan er veel uit leeren, - doch het geeft geene geschiedenis.
Wordt die behoefte dan algemeen erkend, zoo wordt de wensch, de begeerte wakker: Mogt die behoefte weldra vervuld worden.
Meermalen heb ik dien wensch geuit, doch op de vervulling daarvan tot heden vruchteloos gewacht.
Langzamerhand rijpte bij mij het denkbeeld zelf zoo iets te beproeven, maar de moeijelijkheden hieraan verbonden, gevoegd
| |
| |
bij het gevoel van eigene geringheid hielden mij een geruimen tijd hiervan terug.
Ik begon echter meer dan vroeger datgene, hetwelk in onderscheidene werken, zoo oude als nieuwe, over Suriname geschreven was, te onderzoeken en het een met het andere te vergelijken; de lust tot onderzoek werd meer en meer bij mij opgewekt; en hoewel ik volkomen overtuigd ben, dat ik niet eene geschiedenis leveren kan, zoo als ik hierboven als wenschelijk schetste, zoo vond ik mij toch hoe langer zoo meer gedrongen om te beproeven, wat ik vermogt, en onder opzien naar boven en afsmeeken van hooger hulp, waardoor ook het geringste vaak iets ten goede kan uitwerken, zette ik mij neder, en schreef ik de geschiedenis, gelijk u dezelve thans aangeboden wordt.
Mogt door dit werk de belangstelling in Suriname en zijne blanke, kleurling- en negerbevolking eenigzins opgewekt of verlevendigd worden, het door den schrijver beoogde doel ware bereikt en hartelijk zou hij hiervoor den Heer danken.
Suriname en zijne blanke, kleurling- en negerbevolking eischt, heeft regt op onze belangstelling.
Suriname is eene Nederlandsche bezitting; aan zijne blanke en ook aan zijne gekleurde bevolking zijn wij in vele opzigten door verwantschap en andere belangen naauw verbonden, en jegens zijne laatstgenoemde en negerbevolking hebben wij als Nederlanders ons van eene zoo groote schuld te kwijten en eene zoo groote roeping te vervullen.
Bij het vermijden van al te groote uitvoerigheid, wenschen wij echter iets meer dan eene dorre kronijk te geven. Wij willen trachten u eenigzins met het land, maar voornamelijk met zijne inwoners bekend te maken; wij willen u tevens hunne zeden en gebruiken schetsen, zoowel die van den blanken meester als die van den zwarten en bruinen slaaf, zoo in de stad als op het land; wij wenschen u in de eeuwen heugende wouden in te leiden, alwaar de boschneger, de afstammeling van gevlugte slaven, wel is waar op betrekkelijk geordende maatschappelijke wijze, maar toch als zonder God in de wereld leeft, en waar de Indiaan, de oude inwoner des
| |
| |
lands, omdoolt, geen hooger genot kennende dan het gebruik van sterken drank.
Het was ons droevig, toen wij, bij het onderzoek der bronnen voor onze geschiedenis, gevoelden, dat wij meermalen treurige zwarte bladzijden zouden moeten vullen; het smartte ons, bij dat onderzoek te ontwaren, dat er zoo weinig lichtende punten in de geschiedenis van Suriname voorkwamen; het was ons onaangenaam, dat wij, onzes ondanks, om der waarheid getrouw te zijn, genoodzaakt zouden zijn, van tijd tot tijd te moeten spreken van wreedheden en onregtvaardige behandeling der meesters jegens hunne slaven. Het is ons daarom ook eene behoefte en het verstrekt ons tot blijdschap, dat wij aan het einde onzer geschiedenis een paar hoofdstukken mogen wijden aan de beschrijving van de ijverige pogingen der lieve Broedergemeente, tot heil der kleurlingbevolking. Zien wij daarin hunnen strijd, hunne vele droevige teleurstellingen, het zal ons tevens een genot zijn te gewagen van de zegepralen, van de overwinningen, hun door de trouw en de genade huns Heeren geschonken.
Wij willen de geschiedenis in tijdvakken en deze wederom in hoofdstukken verdeelen; doch veroorloven ons hierin eene kleine afwijking van den gewonen regel, daar deze beter met onze wijze van behandeling strookt. Wij nemen alzoo vijf tijdvakken aan. Het eerste van de ontdekking van Amerika (in 1492) en die van Guiana (in 1499) tot 1666, in welk jaar het door de Zeeuwen veroverd werd.
In dat eerste tijdvak, dat wij gevoegelijk Suriname's voortijd kunnen noemen, zullen wij, na een vlugtigen blik op het land zelf, trachten de oorspronkelijke bewoners van Guiana iets nader te leeren kennen; hunne zeden en gewoonten met enkele trekken schetsen; de eerste ontdekkingstogten en vruchtelooze pogingen ter kolonisatie door de Europeanen nagaan, en de eerste geregelde nederzetting der Engelschen, onder den graaf van Parham, door welke de Europeanen voor goed vasten voet in Suriname verkregen, beschrijven.
Tweede tijdvak. Van de inname van Suriname door de Zeeuwen onder Abraham Crijnsen in 1666 tot aan de optreding van
| |
| |
den Gouverneur van Sommelsdijk in 1683. De strijd over het bezit van Suriname door Nederlanders en Engelschen, met heftigheid gestreden, wordt eindelijk ten voordeele der eersten beslist; daarna ontstaat er verschil tusschen de Staten van Zeeland en de Algemeene Staten over het eigendom en beheer der kolonie, waaraan door het overdragen van de kolonie aan de ‘Geoctroijeerde Societeit van Suriname’ een einde komt. In dezen tijd kan de volkplanting beschouwd worden als in hare wording, in hare kindschheid te zijn; waarin zich wel reeds kiemen van ontwikkeling vertoonen, maar waar alles zoo ongeordend, zoo verward is, dat het, als het ware, op eene vaste, krachtige hand wacht, om orde en regel hierin te brengen.
Derde tijdvak. Van de komst van den Gouverneur van Sommelsdijk in 1683 tot 1804, wanneer Suriname, door de Engelschen vermeesterd, onder Engelsch bestuur kwam. Dit groote en belangrijke tijdvak, dat een voornaam gedeelte der geschiedenis in zich omvat, zullen wij in hoofdstukken afdeelen, ten einde bij de eene of andere belangrijke gebeurtenis een rustpunt nemende, gelegenheid te hebben, onzen blik eens op den toestand der vrije en slavenbevolking te vestigen, en daardoor, zooveel mogelijk, de oorzaken dier gebeurtenissen op te sporen, om hierdoor eenigermate met meerdere juistheid over het geheel te kunnen oordeelen.
Zoo zal bijv. het eerste gewijd worden om den persoon en de regering van van Sommelsdijk, die niet ten onregte als de tweede grondvester der kolonie beschouwd wordt, te doen kennen; vervolgens om het belangrijkste, dat onder zijne opvolgers geschied is, mede te deelen en te eindigen met de beschrijving van de zoo noodlottige brandschatting van Suriname door Jean Cassard in 1712. Het tweede zal behelzen: De gevolgen dier brandschatting voor de kolonie, de daardoor ernstig geëischte bouw van verdedigingswerken, de twisten over de betaling der kosten daaruit voortgevloeid, en de verschillen over het inwendig bestuur. Eene korte beschrijving van de ontwikkeling van den landbouw; de vermelding van de komst der Hernhuttters in 1739; het oprigten van eene mijn-compagnie in 1742 en de pogingen ter kolonisatie met Duitsche en Zwitsersche landbouwers in 1749.
| |
| |
In het derde hoofdstuk wenschen wij een overzigt te geven van den toestand der slaven in dien tijd, de oorlogen tegen de wegloopers en van den vrede die in 1760 met hen werd gesloten.
In het vierde hoofdstuk willen wij, na vooraf de twisten tusschen den Gouverneur Mauritius, hunne vermoedelijke oorzaak en den uitslag daarvan vermeld te hebben, trachten de blanke en gekleurde vrije bevolking iets nader te leeren kennen; deze in haar maatschappelijk en huiselijk leven, zoo in de stad als op het land, gadeslaan. Eene kleine schets van Paramaribo, gelijk het toen was, zal hierin mede een plaatsje vinden.
In het vijfde zullen wij de belangrijkste gebeurtenissen in de kolonie, gedurende de regering der op Mauritius volgende Gouverneurs tot en met Nepveu mededeelen. De meeste plaats zal hier ingenomen worden door de beschrijving van de toenemende finantieele moeijelijkheden en daardoor ontstane geldleeningen, waarvan het gevolg was, dat de Surinaamsche plantaadjes voornamelijk in handen der Amsterdamsche en andere kooplieden kwamen, en door de eenigzins uitvoerige vermelding van den nieuwen strijd tegen de wegloopers en de expeditiën tegen hen onder kolonel Fourgeoud in 1773-1776.
In het zesde hoofdstuk wenschen wij van de betrekkelijke rust in de kolonie gebruik te maken, om over de letterkundige ontwikkeling, van dien tijd, te spreken; verder het voornaamste van hetgeen onder de verschillende Gouverneurs tot en met Frederici gebeurd is, mede te deelen; benevens de voorvallen gedurende het tusschenbestuur van Suriname, onder het protectoraat van den koning van Engeland en onder de korte regering van Beranger, in naam van de Bataafsche republiek, die met de overgave der kolonie in 1804 aan de Engelschen eindigde.
Het vierde tijdvak van de in bezitneming van Suriname door de Engelschen, in 1804 tot 1816, wanneer het weder bij verdrag eene Nederlandsche kolonie wordt.
Dit tijdvak is daarom belangrijk, omdat in hetzelve de afschaffing van den slavenhandel plaats vond; de gevolgen daarvan,
| |
| |
den voortdurenden sluikhandel, den invloed van het continentaal stelsel op den landbouw in de kolonie, de exploitatie van het Nieuwe of Nickeriedistrict enz. zullen wij alsdan een weinig nader beschouwen.
Vijfde tijdvak van 1816 tot den tegenwoordigen tijd 1858.
Het schrijven eener geschiedenis van den tijd, dien men nog den onzen kan noemen, is immer moeijelijk, dubbel moeijelijk is dit zeker bij die van Suriname.
Wij gevoelen dit zeer; wij wenschen onpartijdig te zijn en verder, de lezer oordeele.
Ook dit tijdvak wenschen wij in hoofdstukken, en wel in een drietal af te deelen - het eerste van de overname van het bestuur door van Panhuys in 1816 tot 1828 tot de aanstelling van P.H. Cantzlaar als Gouverneur-Generaal van de Ned. W.I. bezittingen.
Onderscheidene droevige gebeurtenissen zijn in dit hoofdstuk te vermelden, als: de verwoesting door de hevige ziekte der kinderpokken in 1819 veroorzaakt; de ontzettende brand van Paramaribo in 1821; de opstand der slaven in het Nickeriedistrikt, de twisten tusschen militairen en burgers enz. enz.; verder de pogingen door Engeland aangewend ter geheele wering van den slavenhandel in Suriname; waartoe zich Engelsche commissarissen te Paramaribo vestigen; de invoering van het nieuw papieren geld, enz. enz.
Het tweede: Van 1828 dat P.H. Cantzlaar als eerste Gouverneur-Generaal der Ned. W.-I. bezittingen optrad tot 1845, wanneer de Gouverneur Elias zijn vrijwillig ontslag neemt.
Het geheel ophouden van den slavenhandel; de brand van Paramaribo in 1852; de hernieuwde aanvallen der wegloopers op plantaadjes; de tegen hen uitgezonden bosch-patrouilles; de schade der kolonie toegebragt door het Embargo in 1833 en het bezoek van Z.K.H. Prins Hendrik zullen kortelijk worden vermeld; de worsteling tusschen de kolonisten en den Gouverneur Elias, die tot zelfs in de Kamer der volksvertegenwoordigers weêrklank vond, zal eenigzins uitvoeriger behandeld worden.
Het derde hoofdstuk. Van de komst van den Gouverneur van Raders in 1845 tot op den tegenwoordigen tijd 1861.
| |
| |
De opgewekte belangstelling in Suriname gedurende dezen tijd verspreidt meer licht over de geschiedenis, die wij zoo getrouw mogelijk wenschen voor te stellen.
Mogten wij kunnen eindigen met de vermelding van het afkondigen eener goede wet wegens de afschaffing der slavernij in Suriname en verdere W.I. bezittingen!!
Daar het zendingswerk der Broedergemeente in Suriname in meer dan een opzigt zoo hoogst belangrijk is, vermeenen wij deze geschiedenis niet te mogen besluiten, zonder hiervan eenigzins uitvoerig te gewagen; wij wilden dit echter afzonderlijk behandelen; de voornaamste feiten zullen wij in den loop der geschiedenis alzoo slechts aanstippen, om aan het slot een overzigt te geven van een werk, dat zoo gezegend was en dit nog verder voor de kolonie kan zijn.
Verder wenschen wij, wanneer wij aan het einde van onzen arbeid gekomen zijn, nog eens een blik om ons heen in den tegenwoordigen toestand van Suriname te slaan en onze vrijmoedige aanmerkingen daaromtrent mede te deelen.
Ten slotte zullen wij tot gemak van den lezer eene chronologische tafel van de voornaamste gebeurtenissen, in deze geschiedenis vermeld, geven, en als bijlage eenige officiëele stukken, die, hoewel zeer belangrijk, echter minder gevoegelijk in den tekst konden worden geplaatst.
En na deze inleiding, die ons voorkwam noodig te zijn, gaan wij nu over tot de geschiedenis.
|
|