Geschiedenis van Suriname
(1861)–J. Wolbers– Auteursrechtvrij
[pagina π2v]
| |
[pagina I]
| |
Voorrede.Toen ik, gedurende den winter van 1857/8, voor een kleinen kring, in een achttal lezingen, een kort overzigt van de Geschiedenis van Suriname trachtte te geven, met het doel, om belangstelling in die kolonie en hare blanke, gekleurde en zwarte bevolking op te wekken, was nog niet het voornemen bij mij opgekomen om eene Geschiedenis van Suriname te schrijven. Wel was ik overtuigd, dat er behoefte aan eene eenigzins uitvoerige Geschiedenis dier kolonie bestond; doch ik besefte de moeijelijkheden aan het schrijven van een dergelijk werk verbonden, en - rekende dien arbeid te zwaar voor mijne krachten. Daartoe was toch eene geheel nieuwe bewerking noodig, vele moeijelijkheden waren te overwinnen, maar - reeds bij de inleiding heb ik daaromtrent een en ander medegedeeld. - En toch waren de moeijelijkheden bij de verdere bewerking nog talrijker en grooter, dan ik mij bij den aanvang had voorgesteld. Mijn voornemen was om het in druk over Suriname bestaande te verzamelen, in orde te schikken, te compileren en tot een geheel te brengen. - Zelfs bij het schrijven van den Prospectus | |
[pagina II]
| |
en van de inleiding wist ik nog niet, dat het in druk bestaande zoo vele leemten overliet. Het was alzoo noodig nieuwe bronnen op te sporen; ik deed daartoe verscheidene pogingen en - slaagde boven verwachting. Van verschillende personen zoowel in Suriname als in Nederland. ontving ik hoogstbelangrijke bescheiden en ondervond ik veel welwillendheid. Hartelijken dank breng ik bij deze toe aan allen, die door het verleenen van documenten of door het geven van inlichtingen belangstelling in mijnen arbeid hebben betoond. Vooral werd mij eene rijke bron ontsloten op 's Rijks-Archief. Hieruit te putten, die rijke schat te exploiteren, werd mij door de hartelijke en vriendelijke welwillendheid van den Rijks-Archivaris, den heer Dr. Bakhuizen van den Brink, gemakkelijk gemaakt. Daar vond ik, in de notulen van Gouverneurs en Raden, dagboeken der Gouverneurs en andere officiële stukken de belangrijkste en daarenboven tot heden onbekend gebleven bijzonderheden. Wel was het een vermoeijende arbeid, dat groot aantal lijvige folianten (manuscript) door te lezen, - honderde bladzijden soms, zonder iets der vermelding waardig te vinden; - doch die moeite werd ruimschoots beloond, wanneer bijzonderheden werden aangetroffen, waardoor een helder licht over tot dusverre duistere punten werd verspreid. Daardoor werd men toch zoo geheel in die tijden en toestanden verplaatst; en was het alsof men de verschillende personen in hunne eigene taal hoorde spreken; de gebeurtenissen onder zijne eigene oogen zag voorvallen; den strijd o.a. tusschen Gouverneurs en Raden van Policie in persoon bijwoonde: kortom, de studie dier oude bestoven notulen, dagboeken en andere papieren had hare eigenaardige genoegens. Bij de verdere bearbeiding deed zich eene nieuwe zwarigheid | |
[pagina III]
| |
op. Ofschoon de bron op 's Rijks Archief mildelijk vloeide, hield zij met 1804 eensklaps op en noch in Nederland noch in Suriname waren belangrijke bescheiden omtrent den zoogenaamden Engelschen tijd (1804-1816) aanwezig. Hoe in deze leemte te voorzien? - Ik besloot naar Engeland te reizen, ten einde dáár eenig onderzoek in het werk te stellen, en reeds heb ik op bladz. 597 medegedeeld, dat mij ook daar diezelfde welwillendheid van hooge Autoriteiten en van Beambten op Hare Britsche Majesteits state-papers office te beurt viel, door mij zoo ruimschoots in Nederland en voornamelijk op 's Rijks-Archief ondervonden. Omtrent den nieuwen tijd heb ik wel geen gebruik kunnen maken van de officiële bronnen op het koloniaal Archief berustende, daar een onderzoek derzelven, overeenkomstig Koninklijk Besluit van 13 Januarij 1854, niet geoorloofd isGa naar voetnoot(*); doch op eene andere wijze kon hierin voorzien worden. Over den nieuwen tijd bestaat reeds meer in druk; de gebeurtenissen van dien tijd zijn meer bekend, - en daarenboven, vele particulieren verheugden mij door belangrijke papieren, aanteekeningen, enz. ten gebruike af te slaan, of door mij verscheidene inlichtingen te geven. De behandeling van den nieuwen tijd echter had hare eigenaardige bezwaren. Een schrijver, wien het om waarheid te doen is, moet sommige handelingen van hooggeplaatste en andere personen prijzen, andere daarentegen afkeuren. Vooral is dit eene moeijelijke taak, indien die personen tot de tijdgenooten behoo- | |
[pagina IV]
| |
ren; doch aan den anderen kant: bij het schrijven eener geschiedenis heeft men slechts de personen te beschouwen, voor zoo ver zij in regtstreeksche betrekking staan tot de geschiedenis. Terwijl ik mij op dit algemeen en onpartijdig standpunt plaatste, en ieder in zijne waarde als particulier liet, heb ik verder niet geschroomd om, waar ik vermeende te moeten prijzen, dien lof niet achterwege te houden, zonder evenwel te vleijen; en waar ik regeringsdaden, handelingen van Gouverneurs of van andere personen minder gunstig meende te moeten beoordeelen, heb ik hierbij getracht de bescheidenheid te bewaren, zonder die echter zoo ver te drijven, dat hierdoor de waarheid werd te kort gedaan. Steeds heb ik waarheid willen vermelden. En daarom, hoewel overtuigd van het gebrekkige, hetwelk mijn werk in vele opzigten aankleeft, en van de vele aanmerkingen, die op stijl, enz. kunnen worden gemaakt, ben ik omtrent eene zaak gerust: - men zal mij nimmer met grond kunnen beschuldigen onwaarheid te hebben geschreven of de feiten verdraaid of in een valsch licht te hebben gesteld. Zoo hier of daar iets twijfelachtigs zich opdeed, heb ik mij telkens een naauwgezet onderzoek getroost, ten einde zekerheid te erlangen, en, waar dit onmogelijk was, heb ik zulks vermeld. Mogt ik evenwel nog soms hebben gedwaald, dan is dit ter goeder trouw geweest. Tot dit alles echter was tijd noodig; reeds waren de eerste afleveringen in druk verschenen en de uitgever had, in overleg met mij, bij den prospectus beloofd om, zoo geregeld mogelijk, telken maand eene aflevering den inteekenaren te doen toekomen. Deze belofte gestand te doen, was nu echter onmogelijk, daar het onderzoek der bronnen (de bronnen-studie) te veel tijd vereischte Ten einde niet te veel van het geduld der inteekenaars te vorderen en ook omdat ik zelf ter bereiking van mijn doel: belangstelling in het lot der kolonie Suriname op te wekken, | |
[pagina V]
| |
wenschte dat het werk zoo spoedig mogelijk in het licht mogt verschijnen, heb ik mij zooveel mogelijk gehaast. Hieraan heb ik echter misschien niet wel gedaan, want door te groote haast kon ik niet genoeg zorg aan den stijl besbeden, en vooral is dit mede oorzaak, dat er zoo vele drukfouten in zijn overgebleven. Eerst had ik de correctie aan anderen overgelaten, doch toen de eerste afleveringen afgadrukt waren en mij in handen kwamen, zag ik dat dit onmogelijk was. - Later is de correctie door mij of onder mijn toezigt geschied, maar door den weinigen tijd, dien ik hiertoe soms besteden kon, is nog menigmaal eene fout mijne aandacht ontglipt, die mij later onaangenaam aandeed. Om de lijst dier drukfouten niet al te groot te maken, heb ik slechts eenige zinstorenden in de errata aangewezen; over de andere gelieve de lezer zich niet al te zeer te ergeren. Het, bij de inleiding, beloofde overzigt van de zending der Broedergemeente in Suriname, de chronologische tafel en de Bijlage als: octrooi der West Indische Compagnie en de naamlijst van de predikanten der Hervormde Gemeente zijn aan het einde van het werk gevoegd. Het geheel is uitgebreider geworden; in plaats van 40 vel of 640 bladzijden is het tot 54 vel of 849 bladzijden uitgedijd. Ik hoop, dat deze uitbreiding den lezer niet ongevallig zal wezen, en dat ook de wensch, om iets meer dan een oppervlakkig overzigt te geven, hierdoor eenigermate is bereikt. Statistieke tabellen omtrent handel, enz. achtte ik voor eene Geschiedenis niet noodig. In de werken van Teenstra en Sypesteijn waren die op hare plaats. Aan den wensch van den uitgever, om eenige platen bij het werk te voegen, is niet voldaan kunnen worden. Goede degelijke platen van Suriname te verkrijgen is niet gemakkelijk; anderen werden niet begeerd, daarbij, sedert het prachtwerk van Voorduin, | |
[pagina VI]
| |
met platen van gezigten in Suriname, enz. is uitgekomen, wordt ruimschoots in die behoefte voorzien. Door vriendelijke welwillendheid van Jonkheer C.A. van Sypesteijn worden hierbij het portret van Suriname's grootsten Gouverneur, Cornelis van Aersen, Heer van Sommelsdijk, en de facsimiles der andere Gouverneurs van Suriname gevoegd, dat zeker menig lezer aangenaam zal wezen. Worde belangstelling in Suriname door dit werk opgewekt of vermeerderd, dan wordt het doel van den schrijver bevorderd.
Utrecht, September 1861. |
|