| |
| |
| |
Register van gedichten
Het register verwijst naar de plaatsen waar de gedichten uit het tekstdeel genoemd worden in de Ontstaansgeschiedenis, de Drukgeschiedenis en het Variantenapparaat. Een cursief paginacijfer geeft het begin van het betreffende gedicht in het Variantenapparaat aan. Titels van gedichten zijn cursief gezet; van gedichten met een titel is de beginregel niet opgenomen.
a |
Aarde, over-oude, ik ben van u gescheiden [bm17] 164, 622 |
b |
Beschouw dit grauwend aangezicht. Gij zult er vinden [a9] 77, 78, 86, 87, 88, 89, 90, 95, 96, 97, 99, 100, 101, 102, 106, 108, 109, 112 |
d |
De blind-geborene [bm1] 61, 62, 71, 72, 73, 74, 159, 162, 163, 164, 200, 201, 531, 676
De blind-gewordene [bm30] 61, 62, 71, 72, 73, 74, 159, 162, 163, 164, 200, 201, 531, 676
De dag is moede en stil, en de uren gaan verbleeken [mm2] 77, 89, 91, 99, 101, 300
De dag schuift vóor den Dag gelijk een lucht vol rozen [gz44] 151, 152, 153, 195, 515
De keuken is geboend nog vóor ik binnen-treed [bm28] 159, 167, 670
De koffen aangebleekt van ongebluschte lucht [bm2] 165, 559, 562, 567
De meiskens uit de taveernen [bm4] 165, 563, 566, 574, 676
De nacht, de zwoele nacht heeft me als een wijn bevangen [gz3] 156, 390
De treinen blazen de aard het zuigen toe der zeeën [bm10] 159, 166, 583
De tuinen galmen in de walmen van den herfst [a11] 77, 89, 90, 96, 97, 98, 99, 101
De zee wacht. Maar ik doe mijn deure dicht [gz14] 151, 154, 156, 427, 431
De zon ligt in mijn linker-hand [bm11] 592
Die mijn linker-hand omvingert [gz32] 157, 481
Diep aan uw hart, diep in uw haar te zullen slapen [gz9] 141, 156, 408
Dit wordt geen lent'. Geen dag en zal de smoore' ontrijzen [mm15] 93, 96, 97, 99, 101, 111, 325, 331
Doop van den bedelaar [gz1] 61, 62, 137, 150, 152, 156, 162, 168, 187, 373 |
e |
Eens groeit een boom uit mij, en 'k weet denwelke [gz24] 141, 147, 149, 157, 454
Eenvoudige arbeid, als een brood dat geurt en blankt [a17] 93, 96, 97, 99, 101, 105, 112
Een vrucht, die valt [gz6] 118, 156, 397
Een zeil, een zeil! Zie 'k daar geen zeil, gespannen [bm8] 195, 577
En hoor uw hart: hoort gij uw hart niet slaan? [gz20] 151, 154, 156, 440
Er is geen smart te groot voor ons [gz43] 157, 512
Er is geen tijd. Wat gistren was [gz37] 151, 152, 153, 157, 491, 506
Er komt iemand bij mij, dien 'k nimmer zag [bm15] 609, 610, 611, 616 |
g |
Gebogen, ach, gelijk de nacht gebogen [bm22] 660
Gedachtenis aan eene jonge Dichteres [mm23] 62, 78, 90, 91, 99, 101, 103, 112, 113, 350 |
| |
| |
|
Gelijk een hond die drentlend draalt en druilt [gz4] 141, 151, 152, 156, 392
Gelijk het gonzend bliksmen van motoren [gz29] 145, 146, 151, 153, 157, 468
Geur van het reeuwsche beest; geur van de beursche vrucht [bm21] 166, 195, 658
Geven, geven! Alle vrachten [bm29] 167, 672
Groeien uit het brassend weven [gz35] 157, 488
Gij brandt mijne oogen toe, gij brandt mijne oogen open [mm27] 92, 99, 101, 115, 117, 118, 119, 353, 357
Gij, die geen Vader wezen zult [a22] 141, 157
Gij die ik deelzaam in mijne eeuwigheid [a26] 138, 157
Gij die 'lijk een verwijt gaat wegen in mijn zwijgen [mm12] 77, 89, 90, 96, 97, 99, 101, 111, 320
Gij die mijn kommer-ziekte in deemoed tegen-lacht [mm7] 77, 89, 91, 99, 101, 311
Gij die u, stérker liefde omgord [mm6] 95, 101, 106, 107, 306
Gij draagt het gladde mom der dood [a20] 149, 157
Gij hebt te zeer van blijde logen [mm9] 77, 89, 91, 99, 101, 111, 195, 316
Gij menschen, die misschien me in laetren tijd gedenkt [mm30] 95, 100, 101, 106, 109, 113, 370
Gij moogt niet heen: nóg ben 'k geheel van u bevaên [a25] 157
Gij rijst aan mij gelijk een vlindering van bloemen [gz31] 151, 153, 157, 479
Gij spreekt geen woord, o vrouw, maar weent aan mijne zijde [mm10] 77, 89, 91, 99, 101, 317
Gij zult mij allen, allen kennen [mm21] 78, 90, 91, 96, 97, 99, 101, 109, 111, 112, 195, 347
Gij zijt altijd de Naakte en de Verzaakte [a19] 149, 157
Gij zijt de goede wakers die [a2] 106, 306, 308
Gij zijt de hond niet aan de deur van uw geluk [gz17] 144, 151, 154, 156, 434
Gij zijt een bloem, - en 'k ben alléen met u [gz38] 140, 149, 151, 153, 157, 158, 399, 496 |
h |
Handen, die van goeden wil [gz27] 147, 151, 153, 157, 462
Harde modder, guur krystal [gz5] 143, 151, 152, 154, 156, 395
Heb ik genoeg u lief-gehad, doorschijnend glas? [gz39] 153, 157, 498
Het huis is rondom mij vol sletten en soldaten [gz28] 145, 151, 153, 157, 464
Het huis is vol van u. De stilte weegt, verzwaard [mm25] 92, 99, 101, 115, 117, 353, 355, 357
Het is of alles nog gebeuren [bm16] 618
Het menschelijk brood [mb] 61, 95, 120, 121, 122, 142, 150, 157, 168, 171, 183, 184, 185, 186, 187, 189, 190, 191, 192, 197, 199, 201, 202, 273, 336, 342
Het nacht-uur waakt; en 'k waak. - Wat zijt ge diep en schoon [mm26] 91, 92, 99, 101, 103, 115, 118, 356 |
i |
Ik ben de hazel-noot. - Een bleeke, weeke made [bm24] 166, 195, 663
Ik ben geen wakkre lente of een gezwollen zomer [bm23] 159, 662
Ik ben het eeuwig bed; het eeuwig-leêge [a16] 94, 100, 101
Ik ben met u alleen, o Venus, felle star [mm16] 91, 93, 96, 97, 99, 101, 195, 326, 331
Ik ben 't geduld der brooze en lustelooze menschen [bm6] 569, 571 |
| |
| |
|
Ik ben u moe. Gij hebt mijn traagste hoop vermoeid [mm8] 92, 95, 101, 103, 104, 107, 195, 313
Ik doe mijn maal van zuivel, brood en noten [a24] 157
Ik droom uw droom; gij droomt mijn droom. Wij beiden [gz8] 141, 151, 152, 156, 406
Ik heb dit hooger oord gekozen tot mijn woon [bm12] 160, 164, 597
Ik heb mijn zuiver huis gevuld [gz7] 141, 145, 151, 152, 156, 195, 401, 456
Ik kom alleen, bij nacht, in deze zee-stad aan [gz12] 143, 151, 152, 154, 156, 187, 422
Ik open me als een oog, den nacht verloren [bm9] 166, 580, 584
Ik vraag den vrede niet: ik vraag alleen de rust [mm22] 93, 96, 97, 99, 101, 112, 195, 348
Ik weet dat ik mijn dood bereid, wanneer ik wil [a14] 93, 96, 97, 99, 101, 111, 113, 346
Ik weet: ik berg iemand in mijne woon [bm14] 569, 608, 616
Ik wete dat ge ontwaken zult, dewijl ik wake [mm4] 79, 90, 91, 99, 101, 103, 107, 303, 345, 361, 364, 366
Ik zet mij naast mijn naakte zuster [gz10] 151, 153, 156, 415 |
k |
'k Ben hier geweest, 'k ben daar geweest [gz23] 145, 146, 151, 153, 157, 195, 447
'k Hadde u gewijd mijne allerschoonste logen [a7] 77, 89, 91, 99, 101
'k Heb mijne nachten meer doorbeden dan doorweend [gz2] 141, 151, 152, 156, 158, 187, 387
'k Heb mij verlaten aan de druif en aan de roos [bm25] 166, 666
'k Heb noodloos door den boôm geboord [gz16] 143, 156, 432
Kind met het bleek gelaat, dat van uw wijde blikken [mm5] 77, 89, 91, 99, 101, 305
'k Verzoek de zee, 'k verzoek geen aarde en hare vruchten [bm26] 667
'k Zit met mijn lamme beenen [gz26] 146, 147, 157, 195, 460
'k Zwelg in versterven, ik die van het heetst begeeren [a21] 145, 146, 157 |
l |
Laat uw trage wake duren [a13] 91, 93, 96, 97, 99, 101, 103 |
m |
Me-zelf voorbij; me-zelven tegen [bm20] 159, 164, 646
Mijne vrouw en mijn kind [a1] 106, 306, 307
Mijn God, gij ziet de zee die wemelt in mijne oogen [bm7] 574 |
n |
Naar Oost-land willen wij varen [bm5] 165, 195, 567, 568, 571
Neen: 'k ben (waar 't rijpend ijs de waetren heeft gezogen) [bm27] 166, 668
Nimmer zult ge 't licht beletten [gz19] 151, 153, 154, 156, 195, 438
Nog vóor de glans van een dagen [bm18] 164, 630, 639 |
o |
o Blik vol dood en sterren [gz11] 141, 142, 151, 152, 156, 419
o Gevangen geest, getogen [mm28] 92, 99, 101, 115, 118, 119, 360
o 'k Weet dat ik, onttogen aan 't orkaan [gz15] 144, 156, 428, 431
o Trouwe vriend der oude dagen [a5] 92, 99, 101, 117, 118, 119
Oud hart, dat niet bemind en heeft [a8] 90, 91, 96, 97, 98, 99, 101, 103
Over de zee hangt matelijk te tampen [gz13] 143, 145, 151, 154, 156, 425
o Vruchten-leêge schaal, o flanken rijk aan reuken [bm13] 195, 607
o Ziek, onzeker en onzuiver [mm18] 93, 96, 97, 99, 101, 339 |
| |
| |
s |
Schaduw in den schaduw zijn [gz21] 143, 144, 151, 152, 154, 156, 442
Sluit uwe oogen op het licht [gz33] 151, 153, 157, 195, 484
Stilte is de stelligheid die nooit begeeft [gz30] 150, 151, 153, 157, 477 |
T |
Ter loome zee met slappe zeilen [a10] 340
Thans gaan de wateren den hemel kleeden [bm19] 638
Thans is het al voorbij: de sluiers zijn gezonken [mm11] 99, 100, 101, 108, 110, 111, 318
Treed in. Gij die mijn hoop en mijne deernis zijt [a4] 86, 87, 88, 92, 93, 99, 101, 104, 105, 108, 111, 113
Trots, die mijn harte hardde, als ijzer [mm20] 93, 96, 97, 99, 101, 104, 303, 344, 361, 363, 364, 365, 366 |
u |
Uitvaart van den bedelaar [gz45] 61, 62, 137, 150, 157, 162, 168, 187, 518
Uren van harde macht, waar 'k in de zwartste nachten [mm19] 93, 96, 97, 99, 101, 274, 342
Uw aangezicht is bleek 'lijk 't mijne wordt. - Terwijl [mm24] 92, 99, 101, 115, 117, 353, 355, 356, 357
Uw eenzaamheid? Gij zijt als die wolvin [gz18] 154, 156, 435 |
v |
Van alle reis terug nog vóor de reis begonnen [mm17] 93, 96, 97, 99, 101, 274, 336, 342
Vermits géen dag me ooit wekt en nog deze oogen open' [a12] 77, 89, 91, 99, 101
Vervarelijk festijn voor onverzaedlijk dorsten [mm1] 95, 101, 106, 109, 299 |
w |
Waar me uw hulp genaakte, en lachte [gz34] 151, 153, 157, 485
Waarom verwijt ge mij de paden te verlaten [gz36] 157, 490
Wanneer ik sterven zal (o glimlach om de vreeze [mm29] 79, 90, 99, 101, 109, 113, 303, 345, 361, 364, 365
Want neen: geen spijt'ge doem om wat het heiligst is [a15] 93, 96, 97, 99, 101, 111, 113, 318
Wat weet gij van kwetsuren [gz25] 145, 146, 151, 153, 157, 456
Weêr gaat het veege licht der asters bloeien [mm13] 77, 89, 90, 96, 97, 99, 101, 111, 195, 321
Weêr staat mijn venster open op den nacht [mm14] 77, 89, 90, 96, 97, 99, 101, 111, 195, 322
Wielwaal, die van rijpe kersen [gz42] 147, 157, 509
Wie mij wat bloemen biedt, en 't zoete weren [gz41] 151, 153, 157, 503
Wij, de Armen die den Geest verzaakten [a18] 93, 96, 97, 99, 101, 105, 111
Wij zijn nog niet genezen van onze oogen [gz22] 148, 157, 444 |
z |
Zal ik rusten? [a6] 92, 99, 101, 117, 118, 119
Zie, ik ben niet, dan uit Uw hand geboren [gz40] 151, 153, 157, 501
Zingen, hoe de donkre wereld [a3] 96, 97, 98, 100, 101
Zóó, als aan 't stellig stooten van 't getouw [a23] 147, 155, 157
Zou'n wij geen glaasken mogen drinken? [bm3] 165, 195, 559, 560, 562, 566, 567
Zij ligt te bedde 'lijk ik lig te bedde [mm3] 95, 101, 106, 302 |
|
|