| |
| |
| |
Variantenapparaat
[MB] Het menschelijk brood
Overlevering
C1: Agenda H-33, p. iv en ‘memorandum’ 19-25 januari 1914. |
M1: Manuscript H-37. |
M2: Manuscript H-34. |
M3: Manuscript H-35. |
C2: Agenda H-42, 9 januari en 27 april 1916. |
M4: Manuscript H-46, [1]-3. |
T1: De gids 80.ii (april 1916), p. 2-5. /15/ |
C3: Agenda H-52, p. iv. |
M5: Manuscript H-65. |
M6: Manuscript H-70, [1-6]. |
T2: De gids 89.iv (december 1925), p. 304-309. /29/ |
M7: Manuscript H-77. |
D: Het menschelijk brood, p. 5-16. |
| |
Datering
Eerste gedeelte: januari 1914; april/mei 1915; vóor 1 februari 1916. Tweede gedeelte: september 1914(?); 9 januari 1916; omstreeks februari 1916; 27 april 1916; januari(?) 1918; vóor 7 december 1923.
| |
Ontwikkelingsgang
I
‘Het menschelijk brood’ bestaat uit twee gedeelten waarvan ontstaan en voltooiing geruime tijd uit elkaar liggen. De eerste voorpublikatie (T1) betrof slechts het eerste deel. In de overige bronnen met de volledige tekst is telkens een scheiding tussen de delen gemaakt: in M6 door drie asteriskjes boven het tweede gedeelte, in T2 werden de delen romeins genummerd. In M7 gebruikte Van de Woestijne tweemaal een paragraafteken (¶) om de delen te onderscheiden, in D begint deel twee opnieuw met een initiaal, op een nieuwe bladzijde.
Van de Woestijne beschouwde beide delen als behorend tot éen gedicht, zoals blijkt uit de ‘bibliographische aanteekening’ achterin God aan zee waar sprake is van ‘een gedicht Het menschelijk brood, inleiding tot De modderen man’. De vergelijkbare aantekening in Het berg-meer noemt ‘Het menschelijk brood’ opnieuw ‘een gedicht’, bedoeld als ‘inleiding tot De modderen man’. In de correspondentie met A.A.M. Stols die aan de publikatie in de reeks To the Happy Few (D) voorafging, sprak Van de Woestijne van ‘een gedicht in twee deelen, Het menschelijke brood, [...] dat eigenlijk bedoeld is als eene inleiding voor eene nieuwe uitgave van De(n) modderen man, in den herdruk dien ik U hierboven, te gelijker tijd met God aan zee en Het Bergmeer, voorstel.’ Tot slot was ‘Het
| |
| |
menschelijk brood’ onderwerp van discussie toen André de Ridder zocht naar gedichten voor vertaling in een bloemlezing. In een brief aan hem van 31 maart 1927 noemde Van de Woestijne ‘Het menschelijk brood’ ongeschikt voor opneming in een dergelijke bundel ‘daar het slechts één lang gedicht uitmaakt’. Op grond van deze uitlatingen van de dichter wordt ‘Het menschelijk brood’ als éen, zij het dan ook tweeledig, gedicht behandeld.
| |
II
Handgeschreven materiaal van de genese van het gedicht is fragmentarisch overgeleverd. In de carnets zijn alleen kleine schetsen genoteerd die de lengte van een strofe niet of nauwelijks overstijgen, of die bestaan uit enkele notities. Op p. iv van het carnet van 1914 werkte Van de Woestijne aan een strofe die deels een voorstadium is van de latere regels 13-16 (C1:A). Het fragment is waarschijnlijk vroeg in januari geschreven.
(2) |
|
a |
zijn |
|
onschuld als [ |
ø |
] verwerpt |
|
b |
[ |
] |
kroppende onschuld uit zijn schraap'ge keel verwerpt, |
(3) |
|
a |
[ |
ø |
] |
|
|
c |
op 't levensbrood, dat |
bijt van 't zout der eigen |
|
tranen |
(4) |
|
a |
En op het levensbrood zijn harde tanden scherpt |
|
c |
de gave schittring van zijn harde tanden scherpt |
|
|
[Fase c werd lager op het blad geschreven en met een lijn tussengevoegd] |
Op de plaats die in de agenda bij de week van 19 tot en met 25 januari 1914 voor aantekeningen bestemd was (‘memorandum’), noteerde Van de Woestijne twee regels:
|
C1:B |
|
|
(1) |
|
a |
[ |
ø |
] niets, dan in |
|
mij te voelen |
|
b |
[ |
|
] |
[mijjn verbijstering [te voelen] |
Op een blad papier (M1) met verscheidene poëzieschetsen (onder meer voor [mm17] en [mm19]) en aantekeningen, schreef Van de Woestijne twee regels die in Het menschelijk brood verwerkt werden (M1:C). Een globale datering lijkt mogelijk door enkele journalistieke notities die op het blad voorkomen boven M1:C (het teken + gebruikte Van de Woestijne als scheiding tussen de notities): ‘torpedeeren van Katwijk, dat tusschenkomst van Holland kan meêbrengen + voorstel van ontruiming, mits neutraliteit + vermoedelijke tusschenkomst van Italië’. Deze kwesties speelden in april-mei 1915 (het stoomschip Katwijk werd op 14 april 1915 getorpedeerd). De gegevens laten de globale datering april/mei 1915 toe.
| |
| |
(2) |
|
die vreet gelijk een heete wonde aan elke vreugd |
De nagenoeg volledige kladversie van het eerste gedeelte van Het menschelijk brood (M2) bestaat uit twee bladen, beide briefpapier van het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten. Van de Woestijne gebruikte de blanco achterzijde. Het eerste blad is beplakt met vier stroken beschreven papier, op het tweede is bovenaan éen strook geplakt. De stroken, van een andere papiersoort dan het briefpapier, waren beschreven voordat ze werden opgeplakt zodat de twee kladbladen gezamenlijk beschouwd moeten worden als een bewerking en uitwerking van een eerdere kladversie, die dan bestond uit het totaal van de stroken. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat de eerdere kladversie nog andere, niet overgeleverde gedeelten bevatte.
M2 kan slechts globaal gedateerd worden. De stadia A en B zijn erin verwerkt, zodat de bladen vervaardigd zullen zijn na 25 januari 1914. Van de Woestijne kan er echter na 1 februari 1916 niet meer aan gewerkt hebben: op die dag verzond hij de kopij voor De gids aan Johan de Meester.
Het blad briefpapier was onbeschreven toen de stroken werden aangebracht. Alle tekst is in donkerblauwe inkt, zij het dat er verschillen in tint voorkomen. Het eerste blad is als volgt samengesteld (zie ook het facsimile):
De kaders 1, 2, 3 en 4 staan voor de stroken papier die op het eerste blad briefpapier (het buitenste kader) geplakt zijn; ze zijn beschreven met respectievelijk vier, vier, een en twee strofen. Na het aanbrengen van strook 1 schreef Van de Woestijne een nieuwe strofe voordat hij de volgende stroken aanbracht. Verder werd op het blad niet geschreven.
| |
| |
Manuscript met kladstadia van ‘Wanneer, geteekend met onloochenbare merken’ [mb], voorzijde. Het blad is met beschreven stroken beplakt (H-34).
| |
| |
De volgorde van de stroken 1-4 zoals ze zijn opgeplakt is analoog aan volgorde waarin ze werden beschreven, met de volgende aantekeningen. De aansluiting van strook 2 op strook 1 is zeker; de lijn van de snede komt overeen en enkele lussen van staartletters in de slotregel van 1 zijn op 2 zichtbaar. Dat strook 4 oorspronkelijk op strook 3 volgde is waarschijnlijk, hoewel aan de bovenrand van strook 3 nog net te zien is dat Van de Woestijne daar varianten had genoteerd en doorgehaald, die hij bij het knippen klaarblijkelijk wenste te laten verdwijnen. Daardoor is de rand onregelmatig. Strook 4 is in de eerste kladversie duidelijk als laatste geschreven, misschien zelfs vlak voordat Van de Woestijne aan de collage begon, omdat de zwarte inkt op strook 4 en die van de tussen de stroken 1 en 2 geschreven strofe dezelfde licht afwijkende tint hebben.
Hoewel op de stroken 1-4 verscheidene doorhalingen en varianten voorkomen, maakt het blad een betrekkelijk ‘schone’ indruk. Dat geldt niet voor het volgende, tweede blad. Er werd tegen de bovenrand éen strook op geplakt (5).
De stroken 1-5 behoren te zamen tot een stadium dat ouder is dan de totale tekst van M2, en vormen aldus stadium D in de ontstaansgeschiedenis.
2 |
|
a |
zijn leên nog |
|
lástig |
van den lijdelijken groei, |
|
|
b |
[ |
] |
[l]a[stig] |
[ |
] |
3 |
|
a |
't argwanig kind |
|
in zich den eersten |
drift |
voelt werken |
|
|
b |
[ |
] |
[den eersten drift] |
[in zich] |
[ |
] |
4 |
|
en schaad'wen, scherp, over zijn plots-beschaamd gestoei; |
|
[strofewit] |
5 |
|
- wanneer, zijn woel'ge nacht bezocht van de eerste wake, |
6 |
|
't gewassen kind zijn eerste vrees voor 't leven kent, |
7 |
|
en, kwell'ge koestering, de koortse van zijn kake |
8 |
|
met de eêle pijne van zijn duistre naeglen schendt; |
|
[strofewit] |
9 |
|
a |
- |
wanneer, doordeesemd van het eindelijk bevroeden, |
|
|
b |
-[-] |
[ |
] |
10 |
|
doorkeend van 't wekkend gif der wilde wetens-pijn, |
11 |
|
't volvoerde kind zich woedend aan zich-zelf wil voeden |
12 |
|
a |
en, bleek en |
|
norch |
|
a |
[ |
] |
[nor]sch, het beeld van de' eigen geest gaat zijn; |
|
|
[strofewit] |
|
| |
| |
13 |
a |
-- |
wanneer 't voldóngen kind, gespeend van alle wanen, |
|
|
b |
-[--] |
[ |
] |
14 |
|
zijn schampere onschuld als een schande van zich werpt; |
15 |
a |
en |
op |
het |
|
levens-brood, dat bijt van zijne tranen, |
|
|
c |
wanneer |
'[t] |
|
[ |
] |
|
d |
[ |
|
] |
op 't [levens-brood, dat bijt van zijne tranen,] |
16 |
a |
voor 't eerst de schittring van zijn gave tanden scherpt. |
|
|
b |
[ |
]: |
|
|
[strofewit ]Ga naar margenoot+ |
|
17 |
a |
verzoening |
zijner zonde en vrijheid voor zijn vreeze: |
|
|
b |
en |
dra [zoen] |
[ |
|, |
- |
|
b |
maar |
[ |
|
] |
|
b |
en |
[ |
|
] |
18 |
|
daar staat, waar hij ter twéede beet zijn tanden wet, |
19 |
|
inéens, en onontkoomlijk-reede, en uitgelezen, |
20 |
|
een overvloedig maal hem eindloos klaar-gezet.- |
|
[strofewit] |
21 |
|
Hij eet. Zijn honger ziet geen vlijtig voor-jaar vieren |
22 |
|
de jonge vreugde die hij haat en die hem beurt. |
23 |
a |
- De |
|
felpen anjer |
vunst |
|
van |
diepe |
en |
donkre vieren; |
|
|
b |
[ |
] |
|
violier |
[ |
] |
[diep] |
van felpen |
[ |
] |
|
c |
[ |
] |
felpen [violier vunst diep van] [donkre vieren;] |
|
24 |
|
de sleutel-bloeme geurt gelijk de perzik geurt; |
|
[strofewit] |
25 |
|
er is geen vliege, er is geen rietjen, of zij galmen; |
26 |
a |
de zon |
|
klept, |
|
als |
een klok |
, |
beklemmend; |
waar |
het |
licht |
|
|
b |
[ |
|
] |
hem [beklemmend][,] |
[als een klok][;] |
m[aar] |
'[t] |
[licht] |
|
|
c |
[ |
] |
die [hem] |
[beklem]t[,] [klept] |
[ |
|
] |
27 |
a |
gaat |
|
glijden |
als een zijde al-over zijden halmen |
|
|
a |
[ |
] |
[glijden]d |
[ |
] |
28 |
a |
en veegt de voren |
|
uit het meest-doorploegd |
gezicht; |
|
|
b |
[ |
] |
ook [uit] zíjn [doorploegd] |
[ |
] |
|
|
[strofewit] |
|
29 |
a |
hij weet: door heel |
|
den |
dag blijft klateren en klaren |
|
|
b |
[ |
] |
zíjn |
[ |
] |
| |
| |
31 |
a |
hij |
|
weet |
den nacht, die blankt van bloesmende appelaren |
|
|
b |
[ |
] |
ként |
[ |
] |
32 |
|
waar de avond-schemer wijlt die de' ochtend-schemer wacht; |
|
[strofewit] |
33 |
a |
Weldra |
zal aan den geur der geluwende grassen |
|
|
b |
w[eldra] |
[ |
] |
34 |
|
waar ruim het pluimig hooi een liefde-bedde uit breidt, |
35 |
|
de reuk der linden op de luwe winden wassen |
36 |
a |
die 't |
|
norsche |
min-gelaat |
|
een |
nooblen avond wijdt, |
|
|
b |
[ |
] |
moede |
[ |
] |
d[en] |
[ |
] |
|
|
[strofewit] |
|
37 |
|
Hij weet het. Maar hij éet. - Zijn lijf is vol van schokken. |
38 |
|
Er wringt een wrang genot in hem. Maar hij geniet |
39 |
|
vooral de nieuwe pijn van een halsstarrig wrokken |
40 |
|
en 't vratig hongren dat een nieuwe vreugd hem biedt. |
|
[strofewit] |
41 |
a |
Hij bijt. - o Nooit-bevroede |
|
geur |
der nieuwe spijzen! |
|
|
b |
[ |
] |
smaak |
[ |
] |
42 |
a |
o Kalme en |
|
koene |
koorts, o |
|
kenen-kloovend |
vuur: |
|
|
a |
[ |
] |
[k]loek[e] |
[ |
|
] |
|
b |
[ |
|
] |
[kenen-kl]ie[vend] |
[ |
] |
43 |
|
zijn tand-vleesch van het eerst besluit te voelen ijzen; |
44 |
a |
zijn keel te schrapen met |
|
uw' |
|
a |
[ |
] |
[u]w échtheid, o Natuur; |
|
|
[strofewit] |
|
45 |
|
Uw echtheid, die voorgoed de arme ingewanden ledigt |
46 |
a |
van al het zoet gezeur dat kind |
|
van |
mensch |
|
nog scheidt; |
|
b |
[ |
] |
uit |
[ |
] |
ver[scheidt;] |
47 |
|
Uw echtheid, als een vlam die zuivert en volledigt: |
48 |
a |
de |
kus, mijn vriend, dien uwe |
|
kopp'ge |
wetgring beidt. |
|
|
a |
[de]n |
[ |
|
] |
|
b |
[ |
|
] |
starre |
[ |
] |
|
|
[r. 17-48 worden r. 21-52 na tussenvoeging van E1] |
|
De strofe die Van de Woestijne tussen de eerste en tweede strook invoegde (r. 17-20), was de eerste stap van het bewerkingsstadium: M2:EI. De resterende ruimte op het tweede blad werd gebruikt om met veel doorhalingen en hernemingen het gedicht te voltooien. In eerste instantie schreef Van de Woes- | |
| |
tijne de regels 53-64 (de laatste twee strofen daarvan worden omgewisseld) en het tweeregelige begin van een volgende strofe (M2:EII). Op deze plaats werd het laatste hernomen, waarbij de regels uit stadium C worden overgenomen; ook in de linkermarge werden overdwars nog twee strofen bewerkt (M2:EIII).
18 |
|
waar zijne zuster weent om zijne eenzelvigheid, |
19 |
|
dan staat - verzoeking van zijn angst-bekropen smalen, |
20 |
|
verzet der kopp'ge jeugd, zijn ónwil vóorbereid, |
54 |
|
waar, heilig als een straf, de blinde kilte mart, |
55 |
|
éet hij, en laat den drank door zijne kele loopen, |
56 |
|
a |
en la |
|
a |
[ ] voelt de sterkte rijze' in zijn ál-wijzer hart. |
|
|
[strofewit]Ga naar margenoot+ |
57 |
|
a |
Hij bijt. Gebondeld staat |
zijn nek |
|
van |
stijve staven; |
|
|
b |
[Gebondeld staat] |
aldra |
[ |
] |
in |
[ |
] |
58 |
|
zijn aangezicht wordt hard en klaar gelijk een schild; |
59 |
|
a |
zijn |
|
hoofd |
groeit, |
|
wijd |
en diep, tot eene veil'ge haven |
|
|
b |
[ |
] |
brein |
[ |
] |
breed |
[ |
] |
|
c |
[ |
|
] |
wijd |
[ |
] |
60 |
|
a |
waar |
|
eisch |
van bloed en geest tot weelde of wil verstilt. |
|
|
b |
[ |
] |
stroom |
[ |
] |
|
|
[strofewit]Ga naar margenoot+ |
|
61 |
|
a |
Hij bijt. Nóg woelt en werkt zijn ingewand van duister duchten. |
|
a |
[Nóg woelt |
|
en werkt |
zijn ingewand van duister duchten.] |
|
|
b |
[ |
] |
en wrokt |
[ |
] |
62 |
|
Maar, waar het voedsel vindt de wegen naar zijn vleesch, |
63 |
|
a |
[ |
|
ø |
] |
verzuchten |
|
|
b |
hij |
[ |
|
] |
|
b |
kent |
hij als een verzuim zijn veel te lang |
|
[ |
], |
| |
| |
Manuscript met kladstadia van ‘Wanneer, geteekend met onloochenbare merken’ [mb], achterzijde [H-34].
| |
| |
64 |
|
a |
[ |
ø |
] |
pees |
|
|
b |
naar iedre spiere spant en davert iedre |
|
[ |
] |
|
|
[strofewit; de strofe 61-64 werd later met een lijn vóor strofe 57-60 geplaatst] |
65 |
|
a |
Hij bijt. En naar een zatheid zinkt in zijne leden |
|
b |
Nog [bijtGa naar margenoot* Hij][.] - [En] w[aar] bij trage [zatheid] [zijne]r [leden] |
66 |
|
a |
voor 't eerst |
|
|
b |
[ |
] |
de |
|
spieren |
|
|
b |
[ |
|
] |
bete roeren voelt in zijne |
|
ko |
|
b |
[ |
|
] |
wang |
66 |
|
die vreet gelijk een heete wonde aan elke vreugd: |
67 |
|
hij ziet de ziel'ge listen dóor, die hem belaagden |
68 |
|
a |
tot zoete veiligheid van |
|
[ |
ø |
] |
deugd |
|
|
a |
[ |
] |
een gezalfde |
|
[ |
]; |
|
|
[strofewit]Ga naar margenoot+ |
|
69 |
|
a |
en ziet |
: hij lacht. |
|
En |
waar |
|
hem |
[ |
ø |
] |
op de |
lippen |
|
|
b |
hij |
[ |
|
] |
|
b |
Maar hij |
[ |
] |
Want |
[ |
] |
nog |
bibbert |
|
[ ] zijn |
[ |
] |
70 |
|
a |
een |
|
|
a |
de vloek dien |
hij |
|
niet spreken |
|
Ga naar margenoot* dort |
|
|
a |
[ |
|
] |
[d]urft, |
|
maar |
dien |
hij spreekt |
|
b |
[ |
|
] |
|
en |
hem |
verbleekt |
|
|
b |
[ |
|
] |
weerhield |
en |
|
die |
|
zijn |
blik |
[ |
] |
|
c |
het woord [d]at |
[ |
|
] |
|
[d]at |
|
[ |
|
] |
|
c |
[ |
|
] |
nog |
|
[ |
|
]Ga naar margenoot+ |
71 |
|
a |
daar |
|
h |
|
|
a |
[ |
] |
voelt hij |
|
der tanden wal |
|
[ |
ø |
] |
ontglippen |
|
a |
[ |
|
] |
doorbreken en door[glippen] |
|
b |
[ |
|
], |
thans, [der tanden wal doorbreken en doorglippen] |
|
b |
thans [voelt hij,] |
|
onweêrstaanbaar [, der tanden wal] [doorglippen] |
|
b |
[ |
|
] |
[onweêrstaan][, der tanden wal doorglippen] |
72 |
|
a |
[ |
|
ø |
] |
en lacht en |
|
verbleekt |
|
a |
[ |
|
] |
hij |
|
[verbleekt] |
|
a |
[ |
|
] |
spreekt |
|
a |
zijn haat |
|
en vloek, waarvan hij lacht en dien hij [spreekt] |
|
b |
[ |
] |
[waar] [hij] van [lacht], den vloek die eindlijk [spreekt]: |
|
|
[strofewit] |
|
| |
| |
73 |
|
a |
vloek over wie |
|
hen |
|
|
a |
[ |
] |
hem |
|
dorst l |
|
|
a |
[ |
|
] |
zoude in |
|
needrigheid |
ontvangen |
|
|
a |
[ |
|
] |
[ |
] |
schamelheid |
[ |
] |
74 |
|
en hem in bange stervens-pijnen baren dorst |
75 |
|
a |
maar |
|
h |
|
|
a |
[ |
] |
aan haarGa naar margenoot* boezen als aan 't |
|
leven-zelven hangen |
|
b |
[ |
|
] |
[leven-zel]f zou prangen |
77 |
|
vloek over wie hem 't leven gaven maar onthielden; |
78 |
|
a |
die, |
|
na het onachtzaam [ |
ø |
|
] |
plengen v |
|
|
b |
[ |
] |
't roode scheppings-bloed |
|
onachtzaam-mild |
geplengd |
|
|
b |
[ |
|
] |
[onachtzaam-] gul |
[ |
] |
79 |
|
a |
zijn |
|
[ |
ø |
] |
tot |
zuinigheid bezielden; |
|
|
b |
[ |
] |
jong verlangen kuisch |
|
met |
[ |
]◦ |
80 |
|
a |
[ |
ø |
|
] |
|
|
b |
wier smalle teederheid zijn liefde-kreits |
|
verl |
|
|
[ |
|
] |
[ver]engt |
|
|
c |
en hebben van hun teederheid zijn hart verengd; |
|
|
d |
{ [ |
|
] } |
|
d |
{zijn liefde met hun [ |
|
ø |
] |
teederheid verengd'} |
|
|
d |
{[en hebben van hun teederheid zijn hart verengd;]} |
|
d |
{[zijn liefde] van [hun] smalle [teederheid verengd']} |
|
d |
{[en hebben van hun teederheid zijn hart verengd;]} |
|
d |
{[zijn liefde] tot [hun smalle teederheid verengd']} |
|
|
|
[strofewit] |
|
82 |
|
α |
b |
zijn zieke |
zuster om zijn |
|
barsche |
weelde |
|
schreit |
|
β |
c |
van zijne |
[ |
] |
warsche |
[ |
] |
schreit |
| |
| |
83 |
|
b |
aldus |
|
[ |
ø |
] |
dat |
kind, dat in zijn koene kake |
|
|
b |
[ |
] |
't |
voldongen |
[ |
] |
84 |
|
b |
[ |
ø |
|
] |
hij |
vloekt; |
|
hij |
lacht; |
|
hij |
bijt. |
|
|
c |
de spiere roeren |
|
voll |
|
[ |
|
] |
|
c |
[ |
|
] |
[vo]elt, |
|
en |
[ |
] |
en |
[ |
] |
en |
[ |
] |
|
d |
voor 't eerst de |
|
[spiere roeren voelt, en vloekt; en lacht; en bijt.] |
|
e |
de [spiere roeren voelt, en vloekt; en lacht; en bijt.] |
|
|
|
[strofewit]Ga naar margenoot+ |
|
85 |
|
a |
vloek |
|
op |
[ |
ø |
] |
geslachten |
|
|
a |
[ |
] |
om den talm'gen tocht der |
|
[ |
] |
|
b |
[ |
|
] |
fleemende |
[geslachten] |
86 |
|
a |
waar elk |
|
[ |
ø |
|
] |
doodt; |
|
|
a |
[ |
] |
zijn eêlste weelde |
in de eigen |
|
kindren |
|
[ |
] |
|
b |
[ |
|
] |
|
telgen |
|
[ |
] |
87 |
|
a |
die |
|
[ |
ø |
] |
slachten |
|
|
a |
[ |
] |
tot een vroom genot |
zich zelf het keur-vee |
|
[ |
] |
88 |
|
a |
[ |
ø |
] |
het |
Menschelijke Brood |
|
|
a |
maar hém verboden 't heul van |
|
'[t] |
[ |
] |
|
|
[De beide strofen werden naast elkaar geschreven in de linkermarge; het strofewit is als geïntendeerd beschouwd] |
Van de Woestijne werkte de laatste twee strofen (EIV) dwars in de linkermarge uit. Vóor hij de tweede daarvan schreef, trok hij twee lijnen. Ze lijken aan te geven dat hij de eerste strofe uit EIV (r. 81-84) vóor de laatste volledige strofe uit EIII (r. 77-80) wilde plaatsen, en dat ze in die volgorde moesten aansluiten bij r. 72, waarmee de tussenliggende strofe althans op die plaats zou komen te vervallen. Ze is ook in de eindversie niet gehandhaafd.
Omstreeks de tijd waarin het eerste gedeelte van ‘Het menschelijk brood’ voltooid moet zijn en de publikatie in De gids werd voorbereid (dus de weken, eventueel maanden vóor 31 januari 1916) ontwierp Van de Woestijne een nieuwe strofe, die verwantschap vertoont met de opening van het tweede gedeelte. Op zondag 9 januari schreef hij in zijn agenda (C2) een onvoltooid gebleven en later niet gehandhaafde strofe (C2:F). Op 27 april daaropvolgend noteerde hij nog als typering van het tweede gedeelte: ‘Einde van “het Menschelijke brood”: Zang der eenzaamheids-vervoering.’
|
C2:F |
|
|
(1) |
|
Wanneer hij aan zijn slaap de slagen trager voelt |
(2) |
|
a |
maar harder naar |
[ |
|
ø |
] |
spannen; |
|
|
b |
[ |
|
] |
zou de aêren |
|
[ |
] |
(3) |
|
wanneer hij in ijs [ |
ø |
] |
zijn polsen koelt |
(4) |
|
a |
die |
[ |
ø |
] |
der mannenGa naar margenoot+ |
|
b |
waar |
't kind voor 't eerst de heete moeheid |
|
van [de] [mannen] |
| |
| |
Een kleine schets die wel een gedeeltelijk vervolg zou krijgen in het gedicht, komt voor tussen diverse notities op een manuscript dat vermoedelijk omtrent februari 1916 gedateerd moet worden, dus eveneens in de periode van of kort na het afronden van het eerste gedeelte (M3). Op het manuscript komen aantekeningen voor die vrijwel letterlijk zijn overgenomen in de agenda van 1916, op 4 en 10 februari. (Respectievelijk ‘Wij vinden onze gedachten niet uit, het zijn onze gedachten die ons uitvinden’ en ‘De kunst is niet nabootsing van de natuur: het is de natuur die van de kunst hare beteekenis krijgt’.) Met potlood schreef Van de Woestijne:
(2) |
|
het solfer en het vuur der volle dahlia's |
Er bestaat enige overeenkomst tussen deze passage en twee bijdragen van Van de Woestijne aan de N.R.C., op 13 en 15 september 1914. Hij spreekt daar over respectievelijk ‘bolle dahlia's’ en het schetteren van ‘het rood der dahlia's’ (zie VW dl. 8, p. 68 en 72). Wellicht is dit beeld medio september 1914 voor Van de Woestijne zo pregnant geweest dat het zijn weg vond naar ‘Het menschelijk brood’. Als dat zo geweest is, wordt de datering van M3 nog onzekerder.
Het laatste overgeleverde kladfragment dat tot de ontstaansgeschiedenis van het tweede deel van ‘Het menschelijk brood’ gerekend kan worden, is geschreven op p. iv van de agenda van 1918 (C3:H). Het zijn enkele regels die de contouren van waarschijnlijk twee strofen verraden, maar zeer schetsmatig.
|
C3:H |
|
|
(1) |
|
Doch, waar de trane brandt ten krater zijner oogen |
(3) |
|
[ |
ø |
] |
mededoogen |
|
[open ruimte] |
|
(7) |
|
a |
[ |
ø |
] |
sinopel |
|
[ |
ø |
] |
de lucht van |
opermentGa naar margenoot+ |
|
|
b |
[ |
|
] |
[[ |
ø |
] |
de lucht |
|
van] [sinopel] |
[ |
] |
|
| |
III
M4 is kopijhandschrift voor T1 geweest; M6 is kopijhandschrift voor T2 geweest.
| |
| |
| |
IV
M5 is een netafschrift van het tweede gedeelte van het gedicht. Het heeft vermoedelijk deel uitgemaakt van de kopij voor Van de Woestijnes bijdrage aan Orpheus in februari 1924, door hem ingezonden op 7 december 1923. ‘Het menschelijk brood’ werd echter niet geplaatst.
Onder het slot van het gedicht in M5 schreef Van de Woestijne ‘(1915)’, maar deze datering kan, gezien de aangetroffen fragmenten in bronnen van latere datum, niet naar de letter genomen worden.
| |
Varianten en correcties
|
(C1, M1, M2, M3, C2 en C3 niet opgenomen) |
|
titel |
M4, T1 |
|
Uit: |
|
‘Het menschelijke Brood’ |
|
|
M5 |
|
| |
|
| |
Menschelijke |
| |
| |
|
M6, T2 |
|
Tot inleiding van het Gedicht |
|
|
M7 |
|
Het Menschelijke Brood |
|
|
D |
|
| |
| |
Menschelijk |
| |
| |
|
|
|
[De regels 1-88 komen niet voor in M5]Ga naar margenoot+ |
1 |
M4, T1 |
|
Wanneer, geteekend met |
|
onloochenbare merken, |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
de onloochenbaarste |
|
h |
|
|
a |
[ |
|
] |
merken, |
|
|
T2-D |
|
| |
|
| |
2 |
M4, T1 |
|
zijn leên nog lastig van den lijdelijken groei, |
|
|
M6-D |
|
hoe lastig nog zijn leên van | |
| |
4 |
M4, T1 |
|
en |
|
schaad'wen, scherp, over |
zijn plots-beschaamd gestoei |
; |
- |
|
M6-D |
|
| |
| |
schaduw |
werpen |
op |
| |
| |
◦ |
5 |
M4, T1 |
|
wanneer |
, |
zijn |
|
woel'ge |
nacht bezocht van de eerste wake, |
|
|
M6 |
|
- wanneer |
| |
|
| |
|
T2-D |
|
| |
|
| |
woel'gen |
| |
| |
6 |
M4-T2 |
|
't gewassen kind zijn eerste vrees voor 't leven kent |
, |
|
M7,D |
|
| |
|◦ |
7 |
M4, T1 |
|
en |
- |
kwell'ge koestering |
|
- |
de koortse van zijn kake |
|
|
M6-D |
|
en |
, |
| |
| |
, |
| |
| |
8 |
M4, T1 |
|
met |
de eêle pijne van zijn duistre naeglen schendt |
; |
- |
|
M6 |
|
Ga naar margenoot* me |
| |
| |
◦ |
|
T2-D |
|
met |
| |
|
| |
9 |
M4, T1 |
|
wanneer, |
|
doordeesemd |
van het eindelijk bevroeden, |
|
|
M6 |
a |
- |
| |
| |
Ga naar margenoot* doordeesemend |
| |
| |
|
b |
◦ |
[ |
|
] |
|
T2-D |
|
- |
| |
| |
doordeesemd |
| |
| |
| |
| |
12 |
M4, T1 |
|
en, bleek en norsch, het beeld van de' eigen geest gaat zijn |
; |
- |
|
M6-D |
|
| |
| |
◦Ga naar margenoot+ |
13 |
M4, T1 |
|
wanneer |
't |
voldóngen |
kind, gespeend van alle wanen, |
|
|
M6, T2 |
|
- wanneer |
| |
|
| |
|
M7 |
|
| |
| |
voldongen |
| |
| |
|
D |
|
| |
| |
voldóngen |
| |
| |
14 |
M4, T1 |
|
zijn schampere onschuld als een schande van zich werpt; |
|
- |
|
M6-D |
|
| |
| |
o |
15 |
M4, T1 |
|
wanneer |
't op 't levens-brood, dat bijt van zijne tranen, |
|
|
M6, T2 |
|
- wanneer |
| |
|
| |
|
M7 |
|
| |
|
| |
◦ |
|
D |
|
| |
|
| |
, |
16 |
M4-T2 |
|
voor 't eerst de schittring van zijn gave tanden scherpt |
: |
|
M7 |
a |
| |
| |
; |
|
a |
[ |
] |
: |
|
D |
|
| |
|
|Ga naar margenoot+ |
17 |
M4, T1 |
|
dan |
, in de onzaligheid der ouderlijke zalen |
|
|
M6-D |
|
dán |
| |
| |
18 |
M4-M7 |
|
waar zijne zuster weent om |
|
zijne |
eenzelvigheid, |
|
|
D |
|
| |
| |
zijn |
| |
| |
19 |
M4, T1 |
|
dan staat |
|
- |
verzoeking van zijn angst-bekropen smalen, |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
( |
| |
| |
20 |
M4 |
|
verzet der kopp'ge jeugd zijn onwil |
|
vóorbereid, |
|
T1 |
|
| |
| |
voorbereid, |
|
M6, T2 |
|
| |
| |
vóorbereid, |
|
M7 |
a |
verzetting[?] |
|
|
a |
[verzet] der kopp'ge jeugd zijn onwil |
|
vóorbereid, |
|
D |
|
| |
|
| |
voorbereid,Ga naar margenoot+ |
21 |
M4, T1 |
|
en dra zoen |
|
zijner |
zonde en vrijheid voor zijn |
|
vreeze, |
- |
|
M6 |
a |
| |
| |
van zijn |
| |
| |
wez |
|
|
a |
[ |
|
] |
vreeze, |
) |
|
T2, M7 |
|
| |
|
| |
|
D |
|
| |
|
|; |
) |
22 |
M4 |
|
daar staat, waar hij ter |
|
twéede |
beet zijn tanden wet, |
|
|
T1 |
|
| |
| |
tweede |
| |
| |
|
M6, T2 |
|
| |
| |
twéede |
| |
| |
|
M7 |
|
| |
| |
tweede |
| |
| |
|
D |
|
| |
| |
twéede |
| |
| |
| |
| |
23 |
M4, T1 |
|
inééns |
, |
en onontkoomlijk-reede, en uitgelezen, |
|
|
M6, T2 |
|
ineens |
| |
|
|◦ |
|
M7, D |
|
| |
|
|, |
24 |
M4, T1 |
|
een |
|
overvloedig maal hem eindloos klaar-gezet. |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
overvloeg |
|
|
a |
[ |
] |
[overvloe]dig maal hem eindloos klaar-gezet. |
|
|
T2-D |
|
| |
|
| |
25 |
M4 |
|
- |
Hij eet. |
|
Zijn honger ziet geen vlijtig |
|
voor-jaar |
vieren |
|
|
T1 |
|
| |
|
| |
voorjaar |
| |
| |
|
M6 |
a |
◦ |
| |
|
| |
voor-jaar |
| |
| |
|
b |
[ |
|
] |
- |
[ |
|
] |
|
T2-D |
|
| |
|
| |
voorjaar |
| |
| |
26 |
M4,T1 |
|
de |
|
jonge |
vreugde die hij haat, en die hem beurt. |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
nieuwe |
| |
| |
27 |
M4-M7 |
|
De |
|
felpen |
violier vunst diep van donkre vieren; |
|
|
D |
|
| |
| |
felle |
| |
| |
28 |
M4, T1 |
|
de sleutel-bloeme geurt gelijk de perzik geurt; |
|
|
M6 |
a |
| | sleutel-bloemen |
|
|
a |
[ ] [sleutel-bloeme] smaakt |
|
gelijk |
de perzik geurt; |
|
|
T2 |
|
| |
|
| |
|
M7 |
|
| |
| |
zooals |
| |
| |
|
D |
|
| |
| |
zóo als |
| |
| |
29 |
M4, T1 |
|
er is geen |
|
vliege |
, |
er is geen |
|
rietjen |
, |
of zij galmen; |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
vlieg |
| |
|
| |
rietje |
| |
|
| |
|
a |
[ |
|
] |
[rietje]n |
[ |
|
] |
|
T2-D |
|
| |
|
| |
31 |
M4, T1 |
|
gaat glijdend als een zijde |
|
al-over |
zijden halmen |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
over de |
| |
| |
32 |
M4, T1 |
|
en veegt de voren |
|
ook uit |
zíjn doornloegd gezicht; |
|
|
M6, T2 |
|
| |
| |
uit ook |
| |
| |
33 |
M2, T1 |
|
hij |
|
weet |
: |
door heel zijn dag blijft klateren en klaren |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
voelt |
| |
|
| |
34 |
M4, T1 |
|
de schater van den schitterenden |
|
sterre-nacht;Ga naar margenoot+ |
|
M6-D |
|
| |
| |
sterren-nacht; |
35 |
M4-M6 |
|
hij |
|
ként |
den nacht, die blankt van bloesmende appelaren |
|
|
T2-D |
|
| |
| |
kent |
| |
| |
36 |
M4-T2 |
|
waar de avond-schemer wijlt die |
|
de' |
ochtend-schemer wacht; |
|
|
M7, D |
|
| |
| |
de |
| |
| |
| |
| |
37 |
M4, T1 |
|
weldra zal een den geur der |
|
geluwende |
grassen |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
pluimend-gele |
| |
| |
38 |
M4, T1 |
|
waar ruim het |
|
pluimig |
hooi een liefde-bedde |
|
uit breidt, |
|
M6 |
|
| |
| |
wuivend |
| |
| |
breidt, |
|
T2 |
|
| |
|
| |
uit breidt, |
|
M7, D |
|
| |
|
| |
breidt, |
40 |
M4-T2 |
|
die 't moede min-gelaat den nooblen avond wijdt |
: |
|
M7 |
a |
| |
| |
, |
|
a |
[ |
] |
: |
|
D |
|
| |
|
| |
41 |
M4 |
|
hij |
wéét |
het. Maar hij éet. - Zijn lijf is vol van schokken. |
|
|
T1 |
|
| | |
weet |
| |
| |
|
M6-D |
|
| | |
wéet |
| |
| |
42 |
M4, T1 |
|
Er wringt een wrang genot |
|
in |
hem. Maar hij geniet |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
door |
| |
| |
43 |
M4, T1 |
|
vooral de nieuwe pijn |
van een halsstarrig wrokken |
|
|
M6-D |
|
de nieuwe pijn vooral |
| |
| |
44 |
M4-T2 |
|
en 't vratig hongren dat een nieuwe |
|
vreugd hem biedt. |
|
|
M7 |
a |
| |
| |
py |
|
|
a |
[ |
] |
vreugd hem biedt. |
|
|
D |
|
| |
|
| |
45 |
M4-M6 |
|
Hij bijt. - o |
|
Nooit-bevroede |
smaak der nieuwe spijzen |
! |
|
T2-D |
|
| |
| |
Nooit bevroede |
| |
| |
49 |
M4 |
a |
uw echtheid, die voor |
|
goede |
|
|
a |
[ |
] |
[goed] de arme ingewanden ledigt |
|
|
T1-D |
|
| |
|
| |
50 |
M4-T2 |
|
van al het zoet gezeur dat kind |
|
uit |
mensch |
|
verscheidt; |
|
|
M7 |
a |
| |
| |
|
aan |
| |
| |
verbindt; |
|
|
a |
[ |
] |
[Ga naar margenoot* aan] |
[ |
] |
[ver]scheidt[;] |
|
|
D |
|
| |
| |
|
van |
| |
|
| |
51 |
M4 |
|
Uw |
echtheid, |
|
als een vlam die zuivert en volledigt: |
|
|
T1-D |
|
uw |
| |
|◦ |
| |
| |
52 |
M4 |
a |
den kus, mijn vriend, dien uwe kopp'ge weigring beidt. |
|
- |
|
b |
[ |
] |
◦ |
|
T1-D |
|
| |
|
| |
53 |
M4, T1 |
|
- Hij bijt. Zie |
|
hoe hij bijt! Ten laatsten hoek gekropen |
| |
|
M6, T2 |
|
| |
|, |
| |
| |
|
M7, D |
|
| |
|◦ |
| |
| |
| |
| |
55 |
M4 |
|
eet hij |
|
en laat den |
|
drank |
door zijne kele loopen, |
|
|
T1-T2 |
|
| |
|, |
| |
|
| |
|
M7, D |
|
| |
|
| |
dronk |
| |
| |
56 |
M4 |
|
en voelt |
|
de |
sterkte |
rijze' in zijn |
|
al wijzer |
hart. |
|
|
T1 |
|
| |
|
| |
al-wijzer |
| |
| |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
|
sterkte |
| |
| |
steeds vroeder hart. |
|
|
b |
[ |
] |
de |
[ |
|
] |
|
T2-D |
|
| |
|
|Ga naar margenoot+ |
57 |
M4, T1 |
|
Nóg woelt en wrokt zijn ingewand van duister duchten. |
|
|
M6 |
a |
Nóch |
|
|
a |
[Nó]g woelt en wrokt zijn ingewand van donker |
duchten. |
|
|
T2-D |
|
| |
|
| |
58 |
M4-T2 |
|
Maar, waar het voedsel vindt de wegen |
|
naar |
zijn vleesch, |
|
|
M7, D |
|
| |
| |
van |
| |
| |
59 |
T1 |
|
kent hij als een verzuim zijn veel te lang verzuchten, |
|
|
M6-D |
|
| |
|; |
60 |
M4, T1 |
|
naar |
iedre spiere spant en davert iedre |
|
pees. |
|
|
M6 |
a |
en |
| |
| |
sp |
|
|
a |
[ |
|
] |
[p]ees. |
|
|
T2-D |
|
| |
|
|Ga naar margenoot+ |
63 |
M4, T1 |
|
zijn brein groeit, |
|
wijd |
en |
diep |
, |
tot eene veil'ge haven |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
diep |
| | |
rond |
| |
|
|Ga naar margenoot+ |
66 |
M4, T1 |
|
die |
|
vreet gelijk een heete wonde aan elke vreugd: |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
vreed |
|
|
a |
[ |
] |
[vree]t gelijk een heete wonde aan elke vreugd: |
|
|
T2-D |
|
| |
|
| |
67 |
M4-T2 |
|
hij ziet de ziel'ge listen |
|
dóor |
, |
die hem belaagden |
|
|
M7, D |
|
| |
| |
door |
| |
|
| |
68 |
M4, T1 |
|
tot zoete veiligheid van |
|
een gezalfde |
deugd; |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
eene zaal'ge |
| |
| |
69 |
M4, T1 |
|
hij voelt den zwoelen |
|
drang |
der zwachtlen |
|
die hun zorge |
|
|
M6, T2 |
|
| |
| |
druk |
| |
|
| |
|
M7 |
a |
| |
|
| |
|
a |
[ |
|
], |
[ |
] |
|
D |
|
| |
|
| |
70 |
M4 |
a |
vol zalve om zijn vermoede' en zijn |
|
w |
|
|
a |
[ |
] |
verweezen wond: |
|
|
T1-D |
|
| |
|
| |
| |
| |
72 |
M4-M7 |
|
onthoudt te heeten |
|
drank |
aan deze' onschuld'gen mond |
! |
|
D |
|
| |
| |
dronk |
| |
|Ga naar margenoot+ |
73 |
M4 |
|
- Maar hij: hij |
|
lácht. |
|
Want |
|
waar |
|
nóg |
bibbert op zijn lippen |
|
|
T1 |
|
| |
|
|, |
| |
|
| |
nog |
| |
|
| |
|
M6 |
a |
| |
| |
lacht... |
|
|
a |
[ |
|
] |
thans. Waar |
|
nog bibbert op zijn lippen |
|
|
T2 |
|
| |
| |
lácht |
|
| |
|
| |
|
nóg |
| |
| |
|
|
M7 |
|
| |
| |
lacht |
|
| |
|
| |
|
|
D |
|
| |
| |
lácht |
|
| |
|
| |
|
74 |
M4, T1 |
|
het woord dat hij weêrhield en nóg zijn blik |
|
verbleekt: |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
ver[x] |
|
|
a |
[ |
] |
[ver]bleekt: |
|
|
T2-D |
|
| |
|
| |
75 |
M4 |
|
thans voelt hij, |
|
ónweêrstaan |
, |
der tanden wal doorglippen |
|
|
T1-D |
|
| |
| |
onweêrstaan |
| |
|
| |
77 |
M4 |
a |
vloek over |
|
wij |
|
|
a |
[ |
] |
[w]ie hem 't leven gaven maar onthielden; |
|
|
T1-D |
|
| |
|
| |
78 |
M4, T1 |
|
die, |
|
't roode scheppings-bloed onachtzaam-gul geplengd, |
|
|
M6, T2 |
|
| |
|◦ |
| |
| |
|
M7, D |
|
| |
|, |
| |
| |
80 |
M4 |
|
en hebben van |
|
hún |
teederheid |
|
zijn |
hart verengd; |
|
|
T1 |
|
| |
|
| |
zíjn |
| |
| |
|
M6-D |
|
| |
| |
hun |
| |
| |
zijn |
| |
|Ga naar margenoot+ |
82 |
M4, T1 |
|
waar elk zijne eêlste |
|
weelde |
in de eigen telgen doodt; |
|
|
M6 |
a |
| |
|
| |
|
b |
[ |
] |
[w]oe[de] |
[ |
] |
|
T2-D |
|
| |
|
| |
83 |
M4 |
|
die tot een vroom genot |
|
zich-zelf het |
keur-vee |
|
slachten, |
|
|
T1 |
|
| |
| |
zich-zelven 't |
| |
|
| |
|
M6 |
|
| |
|
|◦ |
|
|
T2-D |
|
| |
|
| |
slachtten |
|
| |
| |
84 |
M4 |
a |
maar hém verboden 't heul van 't Menschelijke |
|
brood... |
|
|
a |
[ |
] |
B[rood... |
] |
|
T1 |
|
| |
|
| |
|
M6 |
a |
| |
| |
brood... |
|
|
b |
[ |
] |
B[rood... |
] |
|
T2-D |
|
| |
|
|Ga naar margenoot+ |
85 |
M4 |
a |
-- |
Aldús, ter |
|
oudren zaal, en waar de zieke wake |
|
|
a |
o[-] |
[ |
|
] |
|
|
T1 |
|
| |
|
| |
|
|
M6 |
a |
| |
|
| |
ouden |
|
|
a |
[ |
|
] |
[oud]ren zaal, en waar de zieke wake |
|
T2-D |
|
| |
|
| |
86 |
M4 |
a |
van zijne |
|
zul |
|
|
a |
[ |
] |
[zu]ster om zijn |
|
warsche |
weelde schreit, |
|
|
T1 |
|
| |
|
| |
norsche |
| |
| |
|
M6 |
|
| |
|
| |
warsche |
| |
| |
|
T2-D |
|
| |
|
| |
norsche |
| |
| |
87 |
M4 |
|
-- |
aldus |
't |
voldóngen |
kind, |
|
dat in zijn koene |
|
kake |
|
|
T1 |
|
| |
|
| |
voldongen |
| |
|
| |
|
M6 |
a |
- |
| |
| |
voldóngen |
| |
|
| |
|
b |
[ |
|
] |
verloste |
[ |
|
] |
|
T2 |
|
| |
|
| |
|
M7 |
|
| |
|
| ◦ |
| |
|
| |
|
D |
|
| |
|
| |
verlóste |
| |
|
| |
kaken |
88 |
M4-M6 |
|
de spieren roeren voelt, en vloekt, en lacht, en bijt. |
|
|
T2 |
|
| |
|... |
|
M7, D |
|
| |
|. |
|
|
[Hier eindigen M4 en T1; hier begint M5] |
|
|
M5, M6, T2 M7, D r. 89-172 |
|
|
89 |
M5 |
|
Waar 't kind, |
zijne oogen groot, maar de |
|
aderen |
aan |
't |
paarsen |
|
|
M6-D |
|
Doch waar, |
| |
| |
aedren |
| |
| |
het |
| |
| |
91 |
M5 |
|
de mond van 't malen |
|
lam |
der ossen en der vaarzen, |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
moe |
| |
|◦ |
|
|
a |
[ |
] |
lam |
[ |
|
] |
|
T2 |
|
| |
|
| |
|
M7 |
a |
| |
| |
[xxx] |
|
|
a |
[ |
] |
lam |
der ossen en der vaarzen |
|
|
D |
|
| |
|
| |
|
| |
| |
92 |
M5 |
|
en beu |
|
het hart dat om zijn beu begeeren boet; - |
|
|
M6 |
a |
| |
|
| |
|
|
a |
[ |
] |
[beu]rh |
|
|
a |
[ |
] |
[beur]sch het hart dat om zijn beu begeeren boet |
; |
|
T2-D |
|
| |
|
| |
93 |
M5 |
|
waar |
't kind, waar het tot |
|
man |
geworden kind, |
|
zijn ijlen |
|
|
M6, T2 |
|
- waar |
| |
| |
mán |
| |
|◦ |
| |
| |
|
M7, D |
|
◦| |
|
| |
94 |
M5 |
a |
en broozen kop |
|
aan |
zijn |
|
vr |
|
|
a |
[ |
|
] |
[v]erbreede vuisten legt; |
|
|
M6, T2 |
|
| |
| |
in |
| |
|
| |
|
M7, D |
|
| |
|
| |
, |
96 |
M5 |
|
maar van geen |
|
koel |
besluit zijn droom tot daad beslecht; |
|
- |
|
M6-D |
|
| |
| |
koen |
| |
| |
◦ |
97 |
M5 |
waar |
't gretig kind de heete moeheid kent der mannen;Ga naar margenoot+ |
|
|
M6-D |
- waar |
| |
| |
98 |
M5, T2 |
|
waar 't |
|
oude |
kind |
|
vergéefs |
ter beê zijn vingren vouwt, |
|
|
M7 |
|
| |
|
| |
vergeefs |
| |
| |
|
D |
|
| |
| |
óude |
| |
|
| |
99 |
M5 |
|
vergeefs ter |
|
offer-daad |
zijn stugge spieren spannen, |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
offerand |
| |
| |
101 |
M5 |
|
onrustig-moedeloos; door 't woelen der gedachte |
|
|
M6-D |
|
- |
| |
| |
103 |
M5, M6 |
|
wanneer hij, bittre, |
|
voor |
de strakheid zijner nachten |
|
|
T2 |
|
- |
| |
|
| |
|
M7, D |
|
◦ |
| |
| |
door |
| |
| |
104 |
M5-T2 |
|
de erinnring aan zijn waan door 't |
|
felst |
ontkennen mengt |
: |
|
M7, D |
|
| |
| |
felste |
| |
| |
107 |
M5-T2 |
|
ten disch |
|
daar ieder maal zijn walgen zag vermeêren |
|
|
M7, D |
|
| |
|, |
| |
| |
108 |
M5-M7 |
|
en elk |
|
geleêgde |
dronk door zijne slaap rammeit |
, |
|
|
D |
|
| |
| |
geleêgden |
| |
| |
: |
116 |
M5 |
a |
zijn hallen bouwt, waar |
|
aan de koele |
domen |
|
slinglGa naar margenoot+ |
|
|
a |
[ |
|
] |
[sling]ren |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
om | | keelen |
| |
|
| |
| |
| |
118 |
M5 |
a |
in 't |
|
zeven-tonen[?] |
|
|
a |
[ |
] |
[zeven-ton]ig goud van 't |
|
pulvren |
stralen-waas, |
|
|
M6-D |
|
| |
|
| |
pulvrend |
| |
|Ga naar margenoot+ |
121 |
M5-M7 |
|
o Kalme weelde, o teederheid der fulpen tuinen; |
|
|
D |
|
| |
|, |
122 |
M5 |
a |
o vijvers |
|
waar een zilvren rust |
|
haar |
|
|
a |
[ |
|
] |
[h]eur |
reven viert: |
|
|
M6, T2 |
|
| |
|
| |
haar |
| |
| |
|
M7, D |
|
| |
|, |
| |
|
| |
123 |
M5 |
|
hij ziet |
|
U |
niet; |
|
hij ziet geen lieve |
|
schaûwe |
schuinen |
|
|
M6, T2 |
|
| |
| |
u |
| |
|, |
| |
| |
schaaûwe |
| |
| |
|
M7, D |
|
| |
|
|; |
| |
|
| |
124 |
M5 |
|
die trede aan trede, de uren rond, |
|
heur |
|
sluiër |
sliert, |
|
|
M6-M7 |
|
| |
| |
haar |
|
| |
|
| |
|
D |
|
| |
|
| |
sluier |
| |
| |
; |
125 |
M5-T2 |
|
terwijl de groote zon |
|
heur trage-groeiënde |
orbe, |
|
|
M7, D |
|
| |
| |
haar trage-groeiende |
| |
| |
126 |
M5 |
|
den wijd-verzaden |
|
wereld |
óm, |
naar 't Westen schrijft, |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
wered |
|
|
a |
[ |
] |
[were]ld |
|
óm |
, |
naar 't Westen schrijft, |
|
|
T2 |
|
| |
|
| |
|
M7, D |
|
| |
|
| |
om |
| |
|
| |
127 |
M5 |
|
en ook zíjn lippen maalt in |
't |
peerlend |
rood der sorben |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
druipend |
| |
| |
128 |
M5 |
|
en ná |
haar dood |
|
in |
zijne |
haren marren blijft... |
|
|
M6-M7 |
|
| |
|
| |
nog |
in zijn |
| |
| |
|
D |
|
| | na |
| |
| |
nóg |
| |
|
| |
129 |
M5-M7 |
|
Hij ziet het met. Hij |
|
zúcht |
. |
Verguurd in winter-kaemren, |
|
|
D |
|
| |
| |
zucht |
| |
|
| |
130 |
M5-T2 |
|
zijn wil alleen gestut aan |
|
zijne |
ontstentenis, |
|
|
M7, D |
|
| |
| |
zijn |
| |
| |
132 |
M5-T2 |
|
schrikt hij in 't schuwe brein voor |
't |
schaetren |
van 't gemis. |
|
|
M7, D |
|
| |
| |
naedren |
| |
| |
133 |
M5, M6 |
|
Ach |
, |
niet om 't ziek verlies van cierlijk-lieve waantjes |
|
|
T2-D |
|
Och |
| |
|
| |
137 |
M5, M6 |
|
niet, |
|
‘wijl |
zijn bleeke lief hem deerlijk heeft bedrogen |
|
|
T2 |
|
| |
| |
wijl |
| |
| |
|
M7, D |
|
| |
| |
'wijl |
| |
| |
| |
| |
139 |
M5 |
|
noch zelfs dat zijne |
|
gróote |
moeder vol meêdoogen |
|
|
M6-D |
|
| |
| |
groote |
| |
| |
140 |
M5-M7 |
|
hem in het laffe hart een spijt'ge zatheid goot: |
|
|
D |
|
| |
|. |
141 |
M5-T2 |
|
hij |
, |
die den kop der roodste rossen wist te beuren |
, |
|
M7 |
|
| |
|
| |
; |
|
D |
|
Hij |
| |
|
| |
142 |
M5 |
|
wiens |
|
vreugd |
de rimplen rechtte |
|
in |
hun vernorschten nek, |
|
|
M6 |
|
| |
| |
vreugd' |
| |
| |
uit |
| |
| |
|
T2-D |
|
| |
| |
vreugd |
| |
|
| |
143 |
M5 |
|
al zou de |
|
teugel de' |
okslen van zijn vingers scheuren |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
teuglen |
|
|
a |
[ |
] |
[teug]el |
de okslen van zijn vingers scheuren |
|
|
T2 |
|
| |
|
| |
|
M7 |
|
| |
| |
Ga naar margenoot* teuglen |
| |
| |
|
D |
|
| |
| |
teugel |
| |
| |
144 |
M5 |
|
die scheurden van 't geweld hun |
|
bloed-bekwijlden |
bek |
; |
|
M6-D |
|
| |
| |
bloed-omkwijlden |
| |
| |
145 |
M5 |
|
hij |
|
die de puurste vrouw |
|
zooals |
een paard zou temmen |
|
|
M6, T2 |
|
| |
|
| |
gelijk |
| |
| |
|
M7, D |
|
| |
|, |
| |
|
| |
148 |
M5 |
|
en haren zoen ontving op 't masker van den haat; |
|
|
M6 |
|
| |
|: |
|
T2 |
|
| |
|; |
|
M7 |
|
| |
|: |
|
D |
|
| |
|; |
149 |
M5 |
a |
hij |
|
, |
meester van de min, de machten en de wetten; |
|
|
b |
| |
| |
: |
| |
| |
|
M6, T2 |
|
- |
hij: |
| |
| |
|
M7, D |
|
◦ |
| |
|
| |
150 |
M5 |
a |
hij |
|
meester |
der gedachte, |
|
in 't bad des spots gehard; |
|
|
b |
[ |
]: |
|
[ |
|
] |
|
M6, T2 |
|
| |
|
| |
slooper |
| |
|◦ |
| |
| |
|
M7, D |
|
| |
|
|, |
| |
| |
152 |
M5-T2 |
|
op 't marmer van den |
|
zélf |
tot trots verdichten smart; |
|
|
M7, D |
|
| |
| |
zelf |
| |
| |
153 |
M5-T2 |
|
- o bastionnen van genot, |
|
wier leemen veste |
|
|
M7, D |
|
| |
|◦ |
| |
| |
154 |
M5 |
a |
den |
|
z |
|
|
a |
[ |
] |
gulz'gen afgrond van het |
|
leven |
over-spant: |
|
|
M3, T2 |
|
| |
|
| |
|
M7, D |
|
| |
|
| |
wezen |
| |
| |
| |
| |
156 |
M5, M6 |
|
- tot zijne zole schuiven ging aan zompe en zand. |
|
|
T2-D |
|
◦ | |
| |
157 |
M5 |
|
Hij zonk; hij |
|
zónk... |
- |
Verzuipend |
|
roeien |
door sargassen; |
|
|
M6, T2 |
a |
| |
|
| |
Z |
|
|
a |
[ |
|
] |
Verzuipend |
|
roeiën |
door sargassen; |
|
|
M7 |
|
| |
|
| |
roeien |
| |
| |
|
D |
|
| |
| |
zonk... |
◦ |
| |
|
| |
158 |
M5, M6 |
|
strikkende |
omarming van de wieren; déze vreê: |
|
|
T2-D |
|
stikkende |
| |
| |
160 |
M5 |
|
en de |
|
éigen |
machtlooze effenheid, en zelfs geen |
|
wée. |
|
|
M6-M7 |
|
| |
| |
eigen |
| |
| |
wee. |
|
|
D |
|
| |
| |
éigen |
| |
|
| |
161 |
M5 |
a |
Dan, |
|
zoet verworden tot een scheidend deel der drabben; |
|
|
b |
[ |
]: |
| |
|
| |
|
M6 |
|
| |
|
| |
|
T2-D |
|
| |
|
|. |
|
162 |
M5 |
|
o schalkschheid |
: |
liefde is heet gelijk |
|
een |
etter-buil; |
|
|
M6 |
|
| |
|
| |
eene |
| |
| |
|
T2 |
|
|| Schalkschheid |
| |
|
| |
|
M7, D |
|
| |
|
| |
een |
| |
| |
164 |
M5 |
|
en alle schaamte gaat in woest |
|
negeeren schuil... |
|
|
M6 |
a |
| |
| |
ne[x] |
|
|
a |
[ |
] |
[ne]geeren schuil... |
|
|
T2-D |
|
| |
|
| |
165 |
M5 |
|
Hij zucht: |
|
alleen |
zijn walg die - teêr aan 't peerlemoeren; |
|
|
M6 |
|
| |
|. |
Alleen |
| |
|, |
|
T2 |
|
| |
|
|; |
|
M7, D |
|
| |
|
|, |
167 |
M5-T2 |
|
over het |
|
laf-gelaten |
aangezicht der moeren, |
- |
|
M7 |
a |
| |
| |
laf-geladen |
| |
| |
|
a |
[ |
] |
|[laf-gela]t[en] |
[ |
] |
|
D |
|
| |
|
| |
169 |
M5 |
|
zijn |
|
wálg |
. |
En dan |
, |
te weten dat géen menschen-hulpe |
|
|
M6 |
|
Ga naar margenoot* Zijn walg |
| |
|
| |
: |
| |
| |
|
T2, M7 |
|
zijn |
|
| |
|
| |
|
D |
|
| |
| |
wálg |
| |
|
| |
170 |
M5, M6 |
|
hem 't voedsel van zijn eindlijk |
|
wroegen ooit beneemt; |
|
|
T2 |
|
| |
|
|. |
|
|
M7 |
a |
| |
| |
wr[xx] |
|
|
a |
[ |
] |
[wr]oegen ooit beneemt; |
|
|
D |
|
| |
|
| |
| |
| |
171 |
M5, M6 |
|
de |
wereld storte ineen: hem rest de duistre stulpe |
|
|
T2 |
|
De |
| |
| |
|
M7, D |
|
de |
| |
| |
172 |
M5-T2 |
|
waar zelfs geen hulpe Gods hem nog in de ooren |
|
fleemt. |
|
|
M7 |
a |
| |
| |
b |
|
|
a |
[ |
] |
fleemt... |
|
D |
|
| |
|
| |
|
|
[Hier eindigen M5 en M7] |
|
|
M6, T2 r. 173-176 |
|
|
173 |
M6 |
a |
- |
Aldus 't festijn; aldus de laatste na-gerechten... |
|
|
b |
[-]- |
[ |
] |
|
T2 |
|
- ◦ |
| |
| |
174 |
M6, T2 |
|
Zijt gij voldaan, o zoon der eigen-liefde? - Hij zint; |
175 |
M6, T2 |
|
hij zucht; hij gaat voor 't laatst zijn leêge schale rechten: |
176 |
M6, T2 |
|
een schóone dronk den dooden Gasten. Hij begint: |
|
M6, T2, D r. 173(177) |
|
173 |
M6, T2(177) |
|
... ... ... |
|
D |
|
... ... |
| |
Zetfouten
T1 |
r. 30: beklemd | beklemt |
|
r. 52: de | den |
|
r. 81: op | om |
|
r. 86: schreidt | schreit |
T2 |
r. 75: wel | wal |
|
r. 131: zij | zijn |
|
r. 135: regen-boog | een regen-boog |
|
r. 172-173: geen strofewit, mogelijk wegens ruimtegebrek op de pagina |
D |
r. 76: spreekt, | spreekt; (door fout in M7; zie noot 3) |
| |
Noten
1 | M2:EIII, r. 74: bij veranderen van niet spreken durft, en hem tot weerhield en die zijn blik (fase b) haalde Van de Woestijne alleen hem door; doorhaling van het overige is als geïntendeerd beschouwd. |
2 | In de basistekst (D) is een accentteken gebruikt dat nog het meest lijkt op een accent circonflexe waarvan de linkerhelft iets korter is. Dit accent is als accent aigu opgevat en ook zo weergegeven in de leestekt. |
3 | In de manuscripten eindigt r. 76 met een komma maar in T1 en T2 eindigt de regel met puntkomma. Het laatste is op deze plaats de meest voor de handliggende lezing (vergelijk ook r. 80); daarom is in de leestekst ingegrepen. |
| |
| |
4 | In de afzonderlijke uitgave voor The Happy Few (D) liet Van de Woestijne onder het gedicht ‘Brussel, 1915’ plaatsen. Zoals vaker het geval is bij dergelijke dateringen, is Van de Woestijne hier niet precies: alleen het eerste gedeelte is in die periode geschreven, het tweede beduidend later. (Zie ook Minderaa, Leven en werken ii, p. 111-113 en p. 179-181.) |
5 | B. Decorte heeft de mogelijkheid geopperd dat dit gedicht beïnvloed is door ‘Les soeurs de charité’ van Arthur Rimbaud; zie Decorte, ‘Karel van de Woestijne en de Franse literatuur’, p. 59. F. van Elmbt suggereert invloed van F. Aubanel, Lo pan dou pécat; zie Van Elmbt, ‘E(rik) M(onk) lezen’, p. 243-244. |
6 | Literatuur:
Rutten, Lyriek, p. 160-163. |
Minderaa, ‘Karel van de Woestijnes “Het menschelijk brood”.’ |
|
|
|