tweede versie hebben gezorgd dat ik uiteindelijk toch ben gaan begrijpen wat ik met mijn betoog wilde. Ik dank hem voor de genereuze en informele wijze waarop hij zijn rol als copromotor heeft vervuld.
Ik ben Dick van Vliet in zijn functie van directeur van het Constantijn Huygens Instituut zeer erkentelijk voor de geboden mogelijkheid een prachtig en leerzaam onderzoek te kunnen uitvoeren. Ook stel ik het op prijs dat hij bereid was mijn aanstelling met drie maanden te verlengen, toen kort voor de beoogde einddatum van het project nog vele tientallen Wiekslag-manuscripten aan het licht kwamen. Zonder de verlenging was de editie incompleet geweest.
Daarnaast dank ik Dick van Vliet als mijn promotor. Wetenschappelijk onderzoek met een voorgeschreven eindresultaat binnen een van tevoren bepaalde termijn is een riskante onderneming. Het is dan ook mede aan zijn professionele ‘no nonsense’-begeleiding te danken dat dit boek er zonder onnodige vertraging gekomen is. Zijn kennis op het terrein van de editietechniek en zijn zakelijke raadgevingen hebben mij behoed voor dwaaltochten over al te veel interessante zijwegen. Tegelijkertijd wist hij mij voldoende ruimte te geven om het onderzoek naar mijn eigen aanleg en inzicht uit te voeren. Dat zijn betrokkenheid bij mijn werk hem na verloop van tijd enkele onvermoede kwaliteiten van Van de Woestijnes dichterschap heeft doen onderkennen, beschouw ik als een waardevolle bonus van onze samenwerking.
De editie had letterlijk niet tot stand kunnen komen zonder de bereidwilligheid en hulpvaardigheid van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen. Dank zij een bruikleen aan het Letterkundig Museum waren de Van de Woestijne-manuscripten voortdurend in Den Haag onder handbereik, zodat ik in de bevoorrechte positie was dagelijks met het kostbare materiaal te kunnen werken. Ik dank het amvc en in het bijzonder de heer M. Somers voor de vele verleende diensten, ook tijdens mijn bezoeken te Antwerpen.
W. Blok, A.H.F. van Elslander, G.J. Dorleijn en A.L. Sötemann ben ik erkentelijk voor de bijdrage die zij als leden van de projectcommissie leverden aan het onderzoek, in de vorm van gedachtenwisselingen en kritische aanmerkingen.
Ik dank verder de volgende personen en instanties die op enigerlei wijze hebben geholpen tijdens het onderzoek of de totstandkoming van het boek: W.J. van den Akker te Utrecht, als vertegenwoordiger van de Stichting J.B.W. Polak; de afdeling Edita van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, in de persoon van Frederik Bos; P. van Bouchaute te St. Niklaas; J. Carton te Rijmenam; P.L.J. Jansen-Pijpers te Boxtel; het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag, in de personen van S.A.J. van Faassen en Christie Hak; B. Plachta te Münster; wijlen J.B.W. Polak; W. Schuhmacher en M. Schuhmacher te Amsterdam; J. Soenen te Oudenaarde.
De kopij voor deze uitgave werd afgesloten in het najaar van 1995.