Evangelie
Aan mijne strijdmakkers
Ik bood hen waapnen en gebloemt. - Zij kozen waapnen.
Zij zeiden: ‘Vriend, omdat ons Vlaanderen zoo diep
gezonken is; omdat ons volk zijn taal versmaadt;
omdat zelfs wij, de jonge, fiere, Vlaamsche zonen,
gedwongen zijn in 't stof te buigen, en te knielen
voor eene vreemde taal: de tale van den vijand;
ja, daarom is het, vriend, dat wij die waapnen kiezen:
die waapnen, om ons Vlaandren weder vrij te maken;
die waapnen, om de taal, onze aangebeden taal,
den voorrang in ons Vlaanderen terug te geven;
die wapenen, opdat het lied, het Vlaamsche lied,
het vranke, vrije, vroede lied, van kluistren vrij,
opnieuw, en luider nog dan vroeger, moge klinken:
Wat walsch is, valsch is! Dood den vijand! Vlaamsch en Vrij!’
‘En als dit alles zoo zal zijn, dan zullen wij
die bloemen die ge ons aanbiedt, nemen; ja, dan zal
het hooge, helle lied van 't vrijgestreden Vlaanderen
weerklinken overal, door duizenden gezongen,
uit duizend borsten wellend, krachtig, onverschrokken,
uit duizend monden schallend, machtig, onversaagd!’
Ik bood hun waapnen en gebloemt: zij kozen waapnen!
|
|