Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 707] [p. 707] Farao En op de kussens uitgestrekt, het hoofd met palmenblaren zoel overschaduwd, ligt den Farao, en geeuwt en rekt zich uit, vermoeid van niets te doen. Zijn slaaprige oogen die dwalen onbewust en loom. Het glanzig haar, getrest lijk dat van eene vrouw, die rust op zijne schouders gehuld in 't kleed, met groen en rood en geel doorstikt; en zijne vingren blank en fijn, met ringen overladen, die spelen door zijn baard gevormd in ravenzwart... En door de hallen van azuur en goud, de tonen ruischen zoo zacht en wonderlik, en bajaderen slank die dansen wulpsch den wellustdans vóór hunnen heer en meester, en wiegen als de zee, en draaien als de kolk. En aan het hoofd, de maagden staan, met roodgeverfde lippen en groen geschilderd oog, en houden in de hand de palmenblaren groot en zwaar, en waaien steeds, en wadilt, of schenken uit de amphoor, met Osirissen zwart bemaald, den perelende wijn aan hunnen heer en meester... 't Is alles loom en zwaar; 't wiegt zich in doodenslaap... ...................... En ginder aan den Nijleboord, daar klinkt uit duizend monden: ‘Dood aan den vijand, dood! Den koning zoon van Phra gewroken!...’ Duizend lijken stortten in het kleurend water der Nijle; en de Ibis vlucht, de lotosbloeme duikt, En de Aligator, wijdgemuild, verscheurt de bloedge lijken van zij die stierven voor den schuldgen zoon der zon!... ...................... En op de kussens uitgestrekt, het hoofd met palmenblaren zoel overschaduwd, ligt de Farao, en geeuwt!... door Erik Monck 1893 Vorige Volgende