Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 668] [p. 668] [Eenvoudige arbeid, als een brood dat geurt en blankt] Eenvoudige arbeid, als een brood dat geurt en blankt... - Gij, die, waar ge om het vroomst geluk geen god en dankt, verlatenheid betaalt met een te late boete: het schoone koren aart onnoozel aan uw voeten; er is een paard dat neit, maar trekt; er is een os die trekt; van duizend nijvre vooglen ruischt het bosch; en als gij, straks, vol wrok en opgekropt negeeren, maar nóg te trotsch voor de eedle biecht, naar huis zult keeren: zie, daar staat uwe vrouwe in zorge en derenis om uw vreemd leed, dat door geen min te weren is, gij, bittre, die u-zelven bant uit de eigen vrede... - Weêr is een dag van vrome weelde wrang verleden. Het schoone koren aarde onnoozel; ieder deed in onbewuste vreugd zijn doening, waar ge schreedt. Maar gij, die lijdt en rouwt om ál te zeker weten; gij, die in luidste vreugd geen lijden kunt vergeten en in het lijden éerst een schampre vreugd belijdt: gij walgt voor de eêlen troost van schaemlen arrebeid, te trotsch nóg in het leed der machtelooze boete... - En de ándren oogsten 't graan dat aart voor úwe voeten. Vorige Volgende