Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 631] [p. 631] Uit eene ‘ode aan Hugo Verriest’ Waar, in onze eenzaamheid, aan onze moede handen de zwoele zoetheid van een droeven zang ontvliet; waar uit ons kokend brein, daar alle koortsen branden, gulpt, overstelpend-rijk, het leed-beladen lied; waar, wrak en wrokkend, wij: de norschen en de trotschen, in wie vergeefs de liefde een weigre vrees bekampt, in 't duister staan, maar dragen 't hoofd gelijk een rotse, waarop elke aanstoot als een schoone vonke schampt; waar we, eigen schoonheid óngenood en nóoit ontgonnen, te schittren staan ten doem en spijt van onzen rouw: daar rijst en staat uw beeld in 't bolle licht der zonne en legt aan ons verdriet uw troostelijken schaâuw... - Gij staat. Gij wilt niet zijn dan donkerheid. Gij teekent de donkre statigheid ter luchte van een beuk. Doch heel de hemel breekt zijn strale' aan deze', en brekend is sparklend aan zijn kruin, 't uitspattend straalgebeuk. Hij staat. Zijn weze' is donkerheid. Maar zijne branken zijn glanzend niet alleen van glimp'gen zonne-gloed: 't is of uit 't eigen lijf gaat door zijn loovren wanken in goud-gedein de blijde schoonheid van zijn bloed. Hij is, de rust'ge reus, aan alle horizonnen een leen'gend-zoete zékerheid, van wáar men schouw'. - Zóo rijst en staat uw beeld in 't bolle licht der zonne en legt aan ons verdriet uw troostelijken schaâuw... 1913 Vorige Volgende