Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 574] [p. 574] [Nog vóor de glans van een dagen] Nog vóor de glans van een dagen beglijdt en wascht mijn gezicht, voel 'k over de waetren geslagen schamp-schichtige scheuten van licht. Aan den broozen boog van de bronnen, op de koele kaalt van het wad, schiet een klaarte, uit diepten geronnen, in schervelen opengespat. Nog komt geen morgen verbleeken de wake der ochtend-beê: reeds blanken de bibbrende kreken en het logge ontwaken der zee. Nóg kroest geen kreevlen de zwaarte der woelige hemel-vacht: reeds welft het water een klaarte den navel uit van den nacht. - Gestegen, ben ik gebleven de bezwaarde van goud en lood. Is vloeiën dan 't eenige leven? Is al 't gedeegne de dood? o Wateren zonder gedenken, o wateren zonder waan die de steêgste korsten zult drenken tot ze zelf in waetren vergaan; o waetren waar alle verstarren in eigen vernietigen zakt, tot de ziekte van willen en marren in effen lichten vervlakt; verzijpe, o waetren, de schorre: zij bevestigt het teeken der baar, en gij laat geen gelaat verdorren of het blijft van uw weemlen klaar, Vorige Volgende