Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,34 MB)

Scans (10,04 MB)

ebook (4,06 MB)






Editeur
Anne Marie Musschoot



Genre
poëzie

Subgenre
verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

(2007)–Karel van de Woestijne

Vorige Volgende
[p. 567]

[Ik weet: ik berg iemand in mijne woon]

 
Ik weet: ik berg iemand in mijne woon.
 
Neen: er verbergt zich iemand in mijn woon.
 
Waar? Hoe? Er schuilt iemand in mijne woon.
 
 
 
Mijn huis - gij kent het, - is van glas, en staat
 
open altijd voor zon, in allen wind.
 
Zóo kon hij binnen dringen. Doch: wanneer?
 
Waarom? Daar is iemand in mijne woon.
 
 
 
Hoe komt het dat ik nimmer hem en zie?
 
Mijn glazen huis is rond en zonder hoek,
 
doorschijnend als een spheer is van krystal,
 
en glansloos als een zeep-bel die vervloog,
 
en als een mugge die verdween geluidloos.
 
En 'k zie hem niet. Maar weet: hij is op éen
 
der stippen van de spheer; misschien op àl
 
de stippen van de spheer, en te gelijk.
 
De spheer is ijlt. Hij is 't besef der ijlt.
 
 
 
Omdat ik hem niet zie, spreek ik van hem
 
met niemand. Het is duidlijk mij, dat hij
 
zich hier verbergen wil, en niet alleen
 
voor mij bij wien hij inwoont, maar nog meer
 
voor anderen.
 
 
 
Voor mij spreekt het van-zelf, al weet ik niet
 
waarom, dat hij zich goed verduiken wil.
 
Het gunt de warmte waar 'k mij koestren zal
 
in zijn bezit, zijn ijverig bezit,
 
in angstig zijn bezit, zijn duidelijk
 
en donker-diep bezit.
 
 
 
Want zie: hij is geworden mijne vreugd,
 
maar ook mijn vrees: ik vràag zijne onbekendheid.
 
- o Huis, mijn huis, ik voel in 't weeldrigst uur
 
u vol van hem, gemeten aan zijn mond.
 
Waarom dan zijt gij mij bij wijlen leêg,
 
wepel van zijne dure aanwezigheid
 
 
[p. 568]
 
die onbevroed moet blijven?
 
Ik weet dat nooit ik hem ontmoeten zal.
 
Toch ben ik in een groot geheim verlicht
 
van zijn breed, klaar, ontzaglijk aangezicht;
 
al pleegt hij het te dragen in een mom
 
van onverschill'ge luiheid, glad en stom,
 
de dagen dat het nacht is over mij.
 
 
 
- Ik weet (en 't is vertrouwd me en goed als God
 
om denken,) dat ik spoedig sterven zal
 
en dan zal dúrven sterven. Doch, ik vraag:
 
zal hij alléen dan blijven in dit huis,
 
mijn huis alleen met hém?
 
 
 
Want hij en gaat niet meê met mij; ik weet
 
dat hij niet meê gaat, en met even-diep begrip.
 
Waarom dan ben 'k bewogen van 't gevoel,
 
't gevoel van een doorwaakten nacht, dat ik
 
hem áltijd bij me hebben zal, en - hoop! -
 
dat hij geheel zich mijner openbaart
 
in de ure dat mijn twee gesloten oogen
 
hem nooit meer zien en mogen?...

Vorige Volgende