Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 491] [p. 491] 2 [pagina 493] [p. 493] [Gij zijt de hond niet aan de deur van uw geluk] ‘Gij zijt de hond niet aan de deur van uw geluk. Gij kent geen honger dan naar steeds-gescherpte zorgen. En, bij het weiflen aan een ongeboren morgen, schiet gij de luchters van uw schoonste weten stuk. Hoe de armoê van een weeûw uw medelijden borge; hoe de eêle glimlach van een kind uw vreeze smukk': gij blijft op uwe vreeze als op een liefde tuk en zult uw medelij'n gelijk een basterd worgen. Gij weigert, daar gij vraagt. Gij kent geen grooter vreugd dan voor de felste wonde op Godes rots te knielen, ontuchtig aan uw lijf en tuchtloos aan uw ziele; dronkene aan leêgte, die geen zatheid kennen meugt tot aan den dag der straf dat God u van zijn lanse zal porren, tot gij weêr en goddelijk zult dansen.’ Vorige Volgende