Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 477] [p. 477] [Ik zet mij naast mijn naakte zuster] Ik zet mij naast mijn naakte zuster: zij draagt de merken, lam en fel, van wat haar droever en bewuster moet maken van haar norsche hel. Zij heeft veel kinderen gedragen in haren bleek-doorreepten buik, en als van ongekende plagen is hare borst verneêrd en sluik. Hare oogen waren vochte spheren 'lijk de aarde blinkt van zonn'ge zee; thans zijn ze tranend van ontberen en glanzend slechts van koortsig wee. Toch hangt zij me aan als zware trossen beladen met den warmsten drank; en 'k weet dat niets mij kan verlossen van liefde en trots, van leed en dank. Wij zijn allang, allang gescheiden; nooit danst haar lichaam door mijn droom, hoe zij moog' hunkeren en beiden, en hoe zij bidde, en hoe zij schroom'. Maar zie: van de allerwreedste mannen heeft zij den wuftsten lust gevoed, en op hun nukken blijft gespannen het kloppen van haar pijnlijk bloed. Zij draagt in zich het zekerst teeken dat ik me aldoor tot jeugd herbaar, en hare lippen zijn de kreken waar 'k eens mijn moer'ge moeheid gaêr. [pagina 478] [p. 478] En 'k hoop dat ik, ten laatsten dage, een gier'gen God de dierste buit, niet naar de hand zal moeten vragen die, zonder wrok en zonder klagen, me op mijn berooidheid de oogen sluit. Vorige Volgende