Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 474] [p. 474] [Ik heb mijn zuiver huis gevuld] Ik heb mijn zuiver huis gevuld met al de teeknen van mijn schuld; mijn vrouwe zou verdonkren in 't schroeien van mijn helsche licht, en mijner kindren aangezicht zou van mijn zonde flonkren. - Gij toont mij hoe het linnen blinkt en hoe voor 't venster hinkepinkt (o huislijkheên) een meeze, gij mijne vrouw;... maar in u bijt om mijne norsche heimlijkheid het kloppend hol der vreeze. En onze kindren, - zie, ze zijn gelijk een vat te vol aan wijn: zij gísten; en hun schouders, van loochnen strak, van wil doorwoed, zijn als de tafelen der boet' van hun verduldige ouders... o Wee die voeden, en wier hart in sloopende eenzaamheden mart; die de eigen liefde ontkennen om vrees der vrouwe, om bronst huns zoons, en aan hen-zelf van 't mes des hoons Gods aangezichte schennen. Vorige Volgende