Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 429] [p. 429] II [pagina 431] [p. 431] [Gij die 'lijk een verwijt gaat wegen in mijn zwijgen] Gij die 'lijk een verwijt gaat wegen in mijn zwijgen; gij die dit hart als een verlaten huis bewoont: o lage dag die neigt, en bij het nader-neigen een sterre aan 't voorhoofd toont; die van dit eenzaam licht aan uw verduisterd Oosten mijn hopen wekken en mijn weiflen heulen woudt, al weet ge, o veeg-verbleekte dag, voor alle troosten dit hart te leêg en te oud: wat draalt gij aan de lucht en in mijn aangezichte, die dit onnoodig en onnaakbaar licht me biedt? En is mijn arrem hart geen urne, en al te dichte dat men er geure' in giet'?... - Ik ga uw duister vóor; ik keer het duister tegen der onbewogen-stille en leêge levens-zaal. En, waar deze ijlte zwijgt, smaak ik den bittren zegen van 't lijdzaam avond-maal... Vorige Volgende