Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 425] [p. 425] [Ik ben u moe. Gij hebt mijn traagste hoop vermoeid] Ik ben u moe. Gij hebt mijn traagste hoop vermoeid. Waarom in mijden mond het bittre woord verhelen? Te laat is me uwe liefde en te aarzelend ontbloeid 'dat nog begeerte ontblake en schrave door mijn kele. Thans is het úwe lip die, open, beeft en smeekt; 't ontberen van úw blik die wendt naar weiger treuren; - ach gij, die smeekend dees verzegelde urne breekt en vindt van balsmen nog alleen wat draal'ge geuren. Gij zijt, die staat, wier schroom het biedend woord weêrhoudt, maar huivrend van uw lende' al slaakt de sluike banden. Helaas, 'k zal in het licht, dat lenkend is, en oud, alleen de weeke bleekheid zien van uwe handen; want weet: ik kon op àndre borst, die niet weêrstiet, eenzelfde wanen en dezelfde moeheid vinden... - Waarom uw oog nog, dat me een late liefde biedt? Ik laat den tragen draad van mijne dage' ontwinden, want ik ben moe: gij hebt mijn treurig-traagsten waan ter laatste hoop, ten laagsten ootmoed leeren deinzen... - Wie zijt gij, vrouw, die draalt en niet voorbij wilt gaan? Ik leef, die 't vréemde beeld der eigen min zie staan ten kàlmen einder der herdenkende gepeinzen... Vorige Volgende