Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 274] [p. 274] [De morgen was in stralen niet ontloken] De morgen was in stralen niet ontloken; naauw wies een rillen uit den zwoelen nacht... Gij gingt voorbij, maar hebt geen woord gesproken, en - 'k heb geen siddren op uw lip verwacht. Naauw was een schemeren om uwe schreden. Met duistre en kuische plooi in uw gewaad zijt ge mijn weifelen voorbij getreden; en 'k zag noch ernst noch lach op uw gelaat. En - minder dan een roos bij welkens-neigen welke in heur zwaarsten geur haar zijn verslenst, - heeft uw verdwijnen-zelf, bij 't morgen-zwijgen, mijn nieuwen dag geen trotschen dag gewenscht. - Toch, is aan niets me uw nadering gebleken; zoo zelfs geen droom u noensch herleven zag: er is een stille stemme in mij aan 't spreken als een meêlijdend-ongeloovge lach. Er is een blij gedoende in mijn geheugen van kalm bereiden aan een passend leed... - Maar heb 'k den troost dan niet, me te verheugen, dat ik niet eens uw lieven naam en weet?... - - Wees dan gerust, o wankle levens-wijze. Kent gij den wrok van oude liefden niet?... Er is geen spijze, dan de kloeke spijze van 't zelf-verzonne' en ijdel liefde-lied. Vorige Volgende