Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] ['t Gezicht doorkraauwd, dat tintel-gloeit. Ter lippe, kenen] 't Gezicht doorkraauwd, dat tintel-gloeit. Ter lippe, kenen als schroeîge degens. Heel mijn wezen aangerand van wervel-waaiërende lucht. En om me henen de scherpe zee, die nader toe me brandt. Maar hier, ten steilsten rug der stugge, ruige duinen, gelijk dees sparren brallend overeind gesteld, die, scheurt 't orkaan de schubbge bast, hun starre kruinen trotseerend rechten in het wind-geweld; die, naar ze in sterkren wil 't geklir der takken beuren, - o zee-gesterkte ziel, in scheppings-drang bevaên, - van rijper sap doorjoeld, te feller-walmge geuren bedwelmde heemlen wuivend tegen slaan. Vorige Volgende