Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 260] [p. 260] [Nacht. - Aan het open raam waar mijn begeerte huivert] Nacht. - Aan het open raam waar mijn begeerte huivert van pijnigende weelde en blij-doorpriemend wee, hoor 'k, in het wind-gewuif, van dag-gebroei gezuiverd, gescheurd en moê de kreet der ongeziene zee. Ik luister. En 't geschuif der zuiverende veegen van flodder-wind, die hijgend-blij 't geluchte wascht, voelt zeulen in zijn joel en door zijn woelen wegen de stem der zee die kreunt en wijkt, die huilt en wast... - o Vreugde-winden, die mijn pijnlijk-open oogen, die mijn gedachten manlijk aait en waaiënd zoent: geen schaetren heeft mijn oor voor diepre stem bedrogen, geen sussen dat mijn ziel met eigen leed verzoent. In norsche toomloosheid, in koppig-taai weêrstreven, voel ik mijn rouw in mij gelijk de zee gebreid; nóg wilder, waar ze in zich voelt huiveren en leven, o Zee, het wéten van haar wreede oneindigheid. Want, hoe ge mijnen kreet in eigen grol mocht smachten, o Zee; hoe 'k eigen drift om eigen trots verbeet: nog dieper dan mijn rouw bijt, sterkend, de gedachte, dat gij mij niet en kent en ik uw grenzen weet. Vorige Volgende