Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 235] [p. 235] [o Zomer, die me weêr komt vinden] o Zomer, die me weêr komt vinden in 't huis waar ons herinnren woont: ben 'k al te lang dan uw beminde, dat gij geen nieuw gelaat mij toont? Met de eendere eenzaamheid in de oogen die 'k, eenzame, in míjne oogen hoû, staat voor mijn vraag uw hoofd gebogen als van wie, treurend, scheiden woû. De zwarte druive', in zware schalen onaangeroerd, ten liefde-disch; op uwe lippen geen verhalen; in uw gevlei geen heugenis; geen huiver in uw mantel-slippen; geen hart-slag, die uw kleed beweegt... - En dood het smeeken op mijn lippen, en in mijn borst de pijn, die léeft... En 'k leze, in uw gelaat geronnen, 't dood-schoone van uw eeuw'ge jeugd... - Daarbuiten schiet de schelle zonne de pijlen van haar zomer-vreugd. Vorige Volgende