Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 233] [p. 233] ['k Ben zwaar en moede, heden] 'k Ben zwaar en moede, heden... o Verleden dat hebt gewogen in mijn zwoele hand als koelend water; maar, nog vóor ik dronk, door mijne ondichte vingren hebt gevloten: gelooft ge mij, gij die te schoone blonk om lang van mijne hand te zijn omsloten, Verleden, maar dat van uw koelen brand nog troostend zijt wien zwaar en moede is, heden?... Gij waart het stille na-jaar, goed en goud... Thans leeft de lente en 't duizendvoudig weven, om 't knop-gekriel vol rillge tinteling, der prille zonne in zilver-groene droppen. En - 'k huiver, o Verleên; want ben ik oud?: mijn lijf, dat krom van winter-koortse hing, voelt van uw leven, Lente, alleene leven 't gebroei van zijn gezwollen vinger-toppen. Vorige Volgende