Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 194] [p. 194] XII De ladder en de koorde; 't stroo; de gladde kilte van teile en mes... De huiver-morgen veinst en wacht. De lucht is lui. De stilten luistren naar de stilte. Het huis is doover dan een sneeuwen winter-nacht. - De ketel is gekuischt waar zwoele draffen brasten, en 't beest is buiten. Logge en wijze vingren tasten; de zeuge rilt; hare oogen loenschen... En de dag is als een doode vrouw die 'k niet beminnen mag... - De dag is ledig. Hoor ten stal de peerden stampen. De dag is ijl; de holle kerste-klokken tampen... Mijn God, ik was het hoofd waar Ge Uw genâ beweest. Zij wisten 't. En zij voedden mij, gelijk dit beest dat hun begeeren voedde en dat hun lust zal slachten. Ze voedden van hun wrok mijn hunkrende gedachten en ik werd schóon, en had hun afgunst niet verstaan... Thans is de tijd, mijn God, dat ze mij slachten gaan en - niets waar mijn verweer zijn angst weet vast te klampen... - De dag is ijl. De holle kerste-klokken tampen... Vorige Volgende