Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] [Ik heb u niet dan in mijn hart geweten] Ik heb u niet dan in mijn hart geweten, o beelden, die mijn leven liever zijt dan wat ik, smartelijke, had gewijd aan 't Leven dat me heeft me-zelve' ontreten. - Zijt ge me niet als, op mijn schoot gezeten, een kindje dat ik susse, wijl het schreit?... Ik heb u niet gekend, dan uit mijn eigen, dan in mijn zijn dat, wranger lust gekneed, thans in zijn diepsten grond het vlechten weet der lieve stemmen van zijn schuchter zwijgen. - Zoo lijkt een meisje dat bij peerlen-rijgen de boosheid van een groot verdriet vergeet... En 'k hadde u nooit bevroed, zoo 'k niet, ten zoome van 't levens-meer, dat waar' mijn graf geweest, mijn eigen grijns ten spiegel had gevreesd, bij 't kil weêr-kaatsen van mijn heetste droomen. - Maar thans, o beelden, ken ik 't geerend schromen van wie zijn lot in eigen peinzen leest. Gij zijt mijn heul. Ik heb mijn troost gevonden, gij die mijn dage' in betere uren deelt, o grijze beelden om een vrouwe-beeld. Gij gaat, een zoelende adem, om de sponde van wie 't geschrijn der zelf-gereten wonde met uwen ernst gelijk een pluime streelt. Beelden van vrede, aarzlende liefde-beelden... - En ben ik bánge nog, en flappert pijn zijn laaië soms door doovend-oud geschrijn: ik denk aan u, ik word gerúst, o weelde; 'k vermoede, o vrouw, uw min die vroede heelde, en 'k hoore kindren, die míjn kindren zijn. [pagina 115] [p. 115] Wat ben ik, dan een vogel in de schemering?... Ik ben verliefd, o mijne vriende', en, wen ik zing, hoor ik den avond-daauw uit zware beuken leken en, dof geplets, de rillend-diepe stilte breken; en - 't is of mijn geluid in mijne kele breekt... Ben ik bedroefd? - Hoor hoe een nachtegaalken spreekt, mistroostig en gerust, met droeve' en staêgen ijver, gelijk de zang van dwalend-verren schapen-drijver. Vorige Volgende