| |
| |
| |
Venus en Adonis
(Tusschen-zang)
Deze avond is gelijk een stil-verlicht paleis,
o wondre vrouw, in 't trage schaaûwe-gaan der boomen...
- Ik ben beklemd in vréemden slaap; hoor gaan en komen
uw stem, o vrouw, gelijk een sussend-zoete wijs
die ik eens hoorde in vader's tuinen, grijs van peis...
Adonis, uw effen haren zijn als zacht-neigende bronnen...
Ik weet niet hoe mijn mond uw teêr lijf streelen moet...
De avond is wíjd... Ontwaak, en toon den doffen gloed
van uw jonge oogen, goude' als mat-gedoofde zonnen. -
Ik weet niet hoe mijn hand uw leden streelen zal,
- - Een ver, stil lied, in 't vaderlijke vrede-dal;
het wast, en sterft, in smachtend-stille en hell're klanken...
- Vrouw, ge zijt vreemd; ik vind u vréemd. Als roze-ranken
om jonge boomen, zijn uw woorden om mijn hoofd
met kleine blij de wonden... Was het waar? 'k Geloofd'
in vreemden slaap dat mijne moeder zacht me streelde...
- De avond is gróot van ongeweten liefde-weelde,
nú dat mijn lijf dit jonge lijf beminnen gaat. -
Adonis, als een rechte bloem is uw gelaat,
en stille vruchten voor mijn mond zijn uwe leden...
Ik wou de nieuwe blijheid uwer liefde lijden,
o lieve Adonis, die uwe oogen open laat
als schemeringen naar een liefde-dageraad;
o mijn Adonis, dien ik moet... dien 'k wóu beminnen,
| |
| |
- Ik weet niet, hoe uw woord in mij doet angst beginnen,
vrouw, daar 'k u niet versta... Deze avond is
gelijk een stervens-huis, hoog-stil in treurenis...
Zóo wist ik huizen, en de vrouwen hadden tranen
in zwijgend oog, - en ik was vréemd als thans. - -
Adonis, wanen dat we zijn in eeuwigheid
de éenige liefde, 'lijk gij de éen'ge lieveling zijt,
en dat we heel den Tijd in onze min doorbranden.
- Adonis, vlei mijn slapen, vlei mijn handen;
Adonis, raak mij aan; ik word gelijk een groot vuur...
Vrouw, vrouw, gij maakt mij báng...
is loom van al het bloed dat liefde-menschen droegen
in zware slagen die door hunne borsten ploegen
als groote mokers... - o Adonis, voelt ge niet
hoe 'k, zónder uwe min, bezwijk; hoe 't leven vliedt
van haar die mensch werd om te minnen als de goden?...
Vrouw, ik ben zeer bang...
Zie hoe mijn lijf u wacht en trilt op koele zoden;
- en deze nacht zal zijn als de' eérste liefde-nacht.
- Kom, mijn Adonis, wíjd is de avond, en de pracht
| |
| |
van ál de zomer-dagen rust in deze schonken.
Gij zult gelúkkig zijn, Adonis, stil gezonken
in dezen schoot, Adonis, die uw min verbeidt
en lijdt van sneller drift en noest-brandend verbeiden...
- Adonis, leg uw handen op mijn heete zijden
en voel hoe ik u hebben móet...
o Vrouw, ik ben zoo báng...
Zie, ik gevoel hoe ik moet sterve' in mensche-dood
als gij niet zijt van mij, Adonis, o mijn lijden...
o Kom, ik moet u hebben, 'k móet u...
Vrouw, vrouw, zijt gij de Dood?
|
|