| |
| |
| |
Emile de Laveleye.
Lettres intimes. Préface d'Ernest Mahaim.
(Paris, La Renaissance du Livre. 1927).
In 1896, drie jaar na den dood van den grooten economist, gaf Maurice Wilmotte, professor aan de Universiteit te Luik, in de Bibliothèque Gilon ‘Lettres de Voyage’ uit van Emile de Laveleye. In het jaar 1903 liet hij er, bij dezelfden uitgever, ‘Lettres et Souvenirs’ op volgen. Thans bezorgt dezelfde auteur een bundel ‘Lettres intimes’, die eigenlijk de versmelting van beide genoemde boekjes is, maar nieuwgeordend, en aangevuld, onder meer met brieven van Laveleye's moeder: eene kostbare bijdrage tot de kennis van dezes geestelijke vorming. Het tegenwoordige boek, eigenlijk eene doorlopende biographie van Emile de Laveleye, maar telkens onderbroken door dezes correspondentie en fragmenten uit reisbeschrijvingen, is niet alleen boeiend omdat wij er beter een fijne en groote personaliteit uit leeren kennen, maar omdat het ons het beeld voordraagt van heel een tijd, gansch eene generatie, eene geestelijke beweging van bij den wortel tot in den bloei.
Ik herinner mij zeer goed, de boekjes van de Bibliothèque Gilon even na hun verschijnen gelezen te hebben. Die Bibliothèque Gilon was een zeer belangrijke verzameling van encyclopedischen aard, die de vijftigers van deze tijd zeker met dankbaarheid om haar ernst, hare degelijkheid, de veelzijdigheid en het wetenschappelijk gehalte van haar inhoud gedenken. Onze jeugd heeft er veel uit geleerd, dat zij niet heeft vergeten, en het
| |
| |
is maar heel jammer dat sommige deelen ervan - ik denk hier aan de ‘Histoire politique et littéraire du Mouvement flamand’ door Paul Hamélius, en aan ‘le Folklore flamand’ van Isidoor Teirlinck - niet werden herdrukt, zooals thans met de brieven van Emile de Laveleye gebeurde. Deze, anderdeels, was in het geheugen van de toenmalige jeugd lang niet dood: de vereering voor den geleerde en den mensch, voor den adel van zijn karakter en de eerlijkheid van zijn leven, bleef voor velen onder ons ongeschonden, zelfs waar wij hem nimmer naderen mochten. Velen van onze hoogleeraren waren zijn leerlingen of zijne vrienden geweest: zij droegen er niet weinig toe bij, die vereering wakker te houden; niet zelden, en wij voelden het, was hun eigen voorbeeld niet dan een afglans van het zijne: wij zagen naar hem op als naar den wetgever van een levensgedrag. Geen wonder dan ook dat de twee door Wilmotte uitgegeven boekjes door mijne generatie op eerbied onthaald werden: de uitnemende schrijver, die Emile de Laveleye was, kwam er ons uit te gemoet als de beminnelijkste der menschen, als de man wiens blank en onkreukbaar geweten over alle menschelijk opzicht heen en niettegenstaande al wat het kosten mocht hem gevoerd had naar het flamingantisme als naar het protestantisme en het katheder-socialisme; de man vol overtuigende liefde, en die geen haat kende dan voor wat hem huichelarij voorkwam of een dreigement tegenover het gemeenebest; de prachtig-heldere intelligentie eindelijk die hem had gemaakt tot één der meestklaarziende geesten van zijn tijd, en die als dusdanig door heel Europa was erkend.
Thans herlezen wij deze brieven en aanteekeningen
| |
| |
in hunne nieuwe uitgaven, en.... het blijkt wel haar gedeeltelijk nut te zijn, dat het beeld van Emile de Laveleye er voor ons, na dertig jaar, toch wel eene gansch andere gedaante heeft aangenomen. Zeker is, en het spreekt van-zelf, Laveleye zich-zelf gebleven. Alleen gaat het ons verwonderen, nu hij haast vijf en dertig jaar dood is, hoe hij juist aldus heeft kunnen zijn, heel den duur van een lang leven. De oorlog heeft van ons blijkbaar andere menschen gemaakt, aangezien wij, die vóór een kwarteeuw Laveleye nog wel voor een prachtig mensch hielden maar geenszins voor een wonder, ons niet meer voorstellen dat hij als een voorbeeld nog dienst zou kunnen doen.
Het is, dat Emile de Laveleye eene historische gedaante heeft aangenomen, als opperste vertegenwoordiger van een tijd waarvan wij, misschien niet zonder geheime spijt, maar al te goed voelen dat hij dood is, vermoord eerst door de traag-voortschrijdende oeconomische omwenteling, en daarna, met een laatsten mokerslag, door den oorlog. Van dien tijd, of beter van den geest die hem bezielde, hebben wij nog twee vertegenwoordigers in leven gekend: Hector Denis aan socialistische, Emiel Vliebergh aan katholieke zijde. Wat lijken zij thans, zelfs aan hunne beste en trouwste vrienden, haast ongelooflijke, hoe dan ook diep-vereerde en -betreurde anachronismen!
De tijden moesten wel mild wezen, die toelieten, neen oplegden, te leven volgens de beginselen van zulk een onbevlekbaar idealisme, waar de omstandigheden van het practische leven geen vat op schenen te hebben, dat integendeel door de tegenwerking van de brutale realiteit scheen gesterkt. Thans kunnen wij er niet meer buiten,
| |
| |
ons karakter te bouwen op eene tastbare werkelijkheid, die ons hare wetten oplegt. Die werkelijkheid hoeft nu natuurlijk niet louter-stoffelijk te zijn, en de besten plegen er de moreele zijde van te ontwikkelen; doch hoever staan wij af van de abstractie der principes, die voor onze moreele werkelijkheid nog nauwelijks zin hebben, en waar heel het geslacht van Emile de Laveleye met eene, thans verbluffende, consequentie heeft uit opgetrokken van niet alleen eene zedeleer, maar zelfs van eene wetenschap. In de bibliotheek van de Universiteit te Gent berusten de schriften, waarin de leerlingen van François Huet en Moke, eens Laveleye's leermeesters, de discussies in boekten die dezer onderwijs had uitgelokt. Naar aanleiding hiervan haalt oud-minister Mahaim, in zijne ‘préface’ tot de hier-besproken ‘Lettres intimes’ enkele lijnen aan van Emile de Laveleye, al te kostelijk voor de kennis van de geestelijke houding van dien tijd, dan dat ik ze niet op mijne beurt overschrijven zou: ‘Je suis devenu socialiste, non par originalité, ce n'est plus de mon âge; non par sympathie pour le peuple, je ne le connais pas; il me répugne dans ce que j'ai vu et nos Flamands sont moins que des barbares; non, mais par l'entraînement naturel qu'exerce une notion vraie sur une intelligence libre. L'idée d'égalité m'a paru une loi suprême qui peu à peu se réalise, j'en ai déduit la notion que l'existence du prolétariat m'a semblé violer. La vue de l'injustice m'a imposé la loi de travailler à l'abolir’. Emile de Laveleye wil dus het proletariaat uitroeien - hij denkt er natuurlijk niet aan, er de dictatuur van te verzekeren, - niet omdat hij er de stoffelijke en geestelijke armoede van heeft vastge- | |
| |
steld (voor zoover hij het volk kent, voelt hij er niets dan afkeer voor), maar om de liefde voor een
begrip, waar hij ook de logische gevolgen wil uittrekken: het is verbluffend tot het ontstellende toe; zulke houding kunnen wij nog nauwelijks begrijpen, maar zij is kenschetsend voor eene generatie die grootgebracht was in de ‘eeuwige principes’ van '48, waar men niet aan tornen mocht en die men vooral niet aan nader onderzoek zou onderwerpen, en.... zij liet toe dat Emile de Laveleye een apostel zou worden, een ‘missionnaire de l'idée’, zooals Maurice Wilmotte het uitdrukte, en waarvan het ons, die zoo angstvallig aan tegenwoordige werkelijkheid hechten tot steun van nieuwe werkelijkheid, verwondert, dat hij tastbare uitslagen zou bereiken.
Er is trouwens wel meer dat ons verwondert, na lezing van deze ‘Lettres intimes’, en onder meer hoe menschen als Laveleye tot wetenschappelijke uitslagen konden komen met de methode die zij bij hun arbeid volgden. De methode is het gevolg van de pedagogische middelen die in dien tijd - in de jaren 30-'40 - werden gevolgd.
Als veertienjarige knaap wordt Emile de Laveleye naar Parijs gestuurd, waar hij in het ‘collège Stanislas’ zijne humaniora zal voltooien. Hij schrijft aan zijne moeder (passim): ‘Je compte consacrer quelque temps aux rédactions de catéchisme. Ça vous exerce beaucoup à écrire, vu que tout vient de vous’. (Ik denk eenigen tijd te geven aan het paraphraseeren van den cathechismus. Dat is een goede oefening in het stellen, als je het maar op eigen wijze zegt.)
De professor van geschiedenis ‘est rarement content, parce qu'il lui faut plus que des faits. Ce qu'il lui
| |
| |
faut, ce sont des considérations, écrites dans un style un peu animé et qui aient une physionomie de l'époque et du lieu où la scène se passe’ (is zelden tevreden, omdat hij meer vraagt dan de feiten. Wat hij vraagt zijn beschouwingen in een wat opgewekten stijl geschreven en die het karakter van het tijdperk en van de plaats, waar de handeling plaats heeft, weergeven). ‘Hier, dans ma répétition de chimie, le professeur a été très content de ma rédaction. (Gisteren bij de scheikunderepetitie was de leeraar erg tevreden over mijn stijl). Hij schrijft ‘cinq pages d'une écriture très serrée, rien que pour expliquer une multiplication’ (vijf bladzijden, dicht in elkaar alleen om een vermenigvuldiging te verklaren). Men ziet het: alles is voorwendsel tot opstellen. De feiten, zelfs de gedachten kan men zeggen, doen onder voor de uitdrukking ervan. Het spreekt vanzelf dat dat leiden moest tot eene gelukkige voordracht, - hetgeen maar al te dikwijls ontbreekt aan geleerden van latere generaties, vooral in een tweetalig land als het onze; het kan ook voeren tot eene gemakkelijke en gevaarlijke phraseologie: men leze maar ook de historici die Laveleye als zijn meesters erkende. Het kan op zijn best medehelpen tot vernuftige interpretaties; maar, kan men zich afvragen: interpretatie van wàt?.. Men ziet in wat, dientengevolge, ons van menschen als Emile de Laveleye scheidt, ook als wij wel degelijk hun invloed hebben ondergaan.
Waar trouwens ons zooveel met hen verbindt. Heel de grondige natuur van Laveleye is daar om ons in te nemen. De brieven die hij, van October 36 tot Juli 40, wisselt met zijne moeder - eene bijzonder-schrandere
| |
| |
en -fijnzinnige vrouw, - over zijn verblijf en zijne studie te Parijs; deze uit Leuven en uit Gent, waar hij in de rechten studeerde (‘je rédige les cours du matin’, schrijft hij weer maar eens) en uit welke brieven wij kunnen leeren wat de Universiteit en wat het studentenleven in de jaren veertig was; de reisbrieven, die talloos zullen worden, en die hij naar aanleiding van eene eerste reis naar Italië, in 1845, begint; de brieven over de godsdienstige crisis die hem reeds te Leuven aangrijpt en die in '57 op zijne bekeering tot het protestantisme uitloopt: weêr een aangrijpend beeld van de ideologie van die dagen; deze rakende zijne werken en zijn professoraat te Luik al blijken van eene natuur waar de aangeboren aristocratie van gepaard gaat met een als van-zelfsprekenden eenvoud; van eene kristal-heldere ziel als van een zeldzaam-klaren tevens zeldzaam diepen geest.
Uit wat ik hier schreef moge duidelijk worden, wat wij hebben kunnen aan een boek als deze ‘Lettres intimes’; niet alleen brengen zij ons een hoogstaand figuur nader, zooals het stond in het midden van zijn tijd; maar zij dwingen er ons toe, ons - in abstracto - met hem, onzen tijd met den zijne te vergelijken. Waar dan misschien eene les uit te halen valt.
N.R.C., 1 Oktober 1927. |
|