| |
| |
| |
De Belg aan zee
II
Brussel, 17 September.
In eene vorige ‘correspondentie’ die te dezer plaats onder den zelfden titel op 3 dezer maand is verschenen, wees ik op het soort verschuiving-naar-het-Westen, die de badgasten, en meer bepaald de Belgische, thans De Panne boven alle andere zeeplaats doet verkiezen. Feitelijk kent het Vlaamsche strand tegenwoordig twee polen, die vooral door Belgische bezoekers worden aangedaan: De Zoute, of een stapje van Holland, uiterst-Oost dus; en in het uiterste Westen, of een boogscheut van Frankrijk, De Panne. Maar De Zoute, dat pas opkomt, een klein getal eigenaars toebehoort, en een soort leen is voor enkele verkorenen, is den meesten Belgen te deftig en vooral te afgetrokken. De Panne, daarentegen, is sedert lange jaren burgerlijkfamiliaal, niet al te voornaam naar het leven dat men er leidt, zonder daarom eene goede houding op te geven. Ik zei u dat het badstedeken vóór den oorlog in hoofdzaak door katholieke families - vele magistraten, vele professoren, enkele politici - als vacantiezetel was uitverkoren. Men ontmoette er steeds talrijke priesters. Waar het uitbreiding heeft gekregen, heeft de vrome atmospheer van De Panne zich gewijzigd. De gezelligheid heeft er niet bij verloren. In de maanden Juli en Augustus trof men er dit jaar den liberalen burgemeester van Brussel aan, die er de algemeene sympathie genoot en er beminnelijk heerschte als over zijne goede hoofdstad. Iederen ochtend zag men hem zijne villa verlaten, op bloote voeten,
| |
| |
gewikkeld in een blanken peplum, waarboven zijn oolijke katerskop scheef uitkeek. Een kleine fox, die iedereen en terecht ‘Plum’ noemde, huppelde aan zijne zijde. Aldus naderde burgemeester Max het uiterste strand. Hij ontdeed zich van zijn Romeinsch gewaad en verscheen alsdan onder de gedaante van een ietwat schraal worstelaar in een nauwsluitend maillot. Het keffertje ging op den verlaten mantel zitten: het nam de functie waar van politiehond. In het bad had de burgemeester nooit gedaan met groeten, links naar een socialistisch universiteitsprofessor, rechts naar een liberaal procureur-generaal. Een aantal dames, waaronder oprecht-katholieke, gaven hem gelegenheid tot een vergelijkende studie van vrouwelijk-anatomischen aard. En aldus bleek dat De Panne eene zeer oude reputatie aan het verliezen is, al blijven de heeren geestelijken er geene zeldzaamheid, en is het den hardnekkigsten loochenaars duidelijk dat er, meer dan waar ook, en als in de eerste schoone dagen van den oorlog, de nationale unie heerscht op eene haast-verteederende wijze. Geen wonder dan ook dat zoo gij u in de Brusselsche lanen en straten vertoont met een eenigszins-verbronsd gelaat (en wat doet de Brusselaar van beider kunne en van allen leeftijd niet om tegen één October zoo'n gelaat te kunnen vertoonen!), de eerste vriend dien gij ontmoet u, triumphantelijk als Archimedes, toeroepen zal: ‘Ik heb het gevonden: gij komt van De Panne!’ Waarop gij, met iets als plichtbesef, en zelfs als het niet waar is: ‘Inderdaad, ik heb gedaan als iedereen, het is er verrukkelijk!’ Intusschen heeft het, daar als elders natuurlijk, niet anders gedaan dan geregend.
De Panne is dus wel degelijken bij uitstek de Belgische
| |
| |
zeeplaats geworden, de badstad waar de Belg henen moet, of althans vandaan moet komen. Nochtans treft men er een ruim, een kwasi-overwegend contingent Fransche burgers aan, die men nergens aan de Belgische kust ontmoet, tenzij sporadisch. En dat hoeft niemand te verwonderen: De Panne ligt immers vlak aan de grens. Reeds onder Combes en tengevolge van zijne scheidingspolitiek hadden Fransche ordelingen, de Oblaten, zich aldaar gevestigd, een klooster en een kerkje gebouwd, dat 's Zondags de vergaderplaats is van de voornaamste bezoekers - er is onder de mis sentimenteele muziek en men preekt er met zeventiend' eeuwsche emphase, - en die er zelfs eene leesbibliotheek op nahouden, die concurreert met de twee andere die in De Panne bestaan. Het zijn echter deze geestelijken niet, althans niet alleen, die hunne Fransche landgenooten naar dit hoekje Vlaamsche kust lokken. Waar de Belg uit Brussel of Antwerpen (de Walen laat ik er nog buiten: die zijn immers doorgaans ver van zee af) ruim drie uur in den trein zitten, een trein, die voor het grootste deel, zelfs in de beste gevallen, een boemeltrein is; waar de Brusselaar, en dienvolgens de Gentenaar (en met den Antwerpenaar is het ditmaal nog slechter gesteld), slechts over twee eenigszins behoorlijke treinen daags beschikken, één in den uitersten ochtend, één in den laten avond, om aanof af te reizen, is de Franschman uit Duinkerke hier terecht in minder tijd dan noodig is om het te merken. Daar nu het leven in De Panne heel wat minder kost dan te Brussel, en de Fransche franc een derde meer waard is dan de Belgische, spreekt het vanzelf dat de Fransche bezoekers hier talrijk zijn.
Zij maken van de bevolking in De Panne een deel uit,
| |
| |
dat heel bijzondere kenmerken vertoont. De mannelijke Belg is natuurlijk geschoren als iedereen: zijn baard breidt zich niet verder uit dan over zijne bovenlip, in de hoedanigheid van een zeer kort geknipt Amerikaansch snorretje; de Franschman daarentegen ziet zijn gelaat overwoekerd met haren; althans durft het scheermes nooit meer dan zijn kin aan, en blijft zijn moustache de daartoe aangelegde harten veroveren. De Belgische dame beneden de vijf-en-twintig draagt sedert jaren haar hoofdhaar kort, zoodat die dos zelfs korter en korter wordt: stel u voor dat De Panne mag wijzen op een specialist in het onduleeren, die ervoor regelrecht uit Parijs komt; en daarentegen nu erkent men er onmiddellijk een Fransch uit een Belgisch meisje, doordat de eerste bij halsstarrigheid blijft weigeren, haar haartooi aan de geoefende schaar en het geurig warme friseerijzer over te leveren. Dat zou bij Franschen verwonderen, indien men niet wist hoe behoudensgezind de Fransche provincie is. En nu is het Fransche publiek van De Panne allesbehalve dat van Deauville of Biarritz: het komt uit de Noorderprovincie, de rijke maar zeer burgerlijke nijverheidsstreek, waar men meer dan waar ook hecht aan standsgewoonten, die alle wuftheid uitsluiten. De dames uit Brussel, Antwerpen, Gent, kleeden zich, meestal heel goed, naar de heerschende wereldmode, en dikken zelfs wel eens die uit Parijs aan (beschrijving overbodig), en nu zal ik wel niet zeggen dat de Noord-Fransche dames er ouderwetsch uitzien, maar zij blijken toch altijd, bij eene of andere bijzonderheid, een ietsje achter te zijn; hun kleed is altijd een centimetertje te lang of aan den hals te hoog, haar hoed schuift nooit laag genoeg over het haar, waar natuurlijk de chignon
| |
| |
in den weg staat. Maar het is vooral aan de kinderen dat men de nationaliteit erkent: bij ons wijdt de moeder doorgaans hare verfijndste koketterie aan hare kinderen; in de Fransche provincie ziet het kind er dikwijls Zondagsch-opgedirkt uit, althans doet het zich aldus in De Panne voor. Zoodat De Panne, bij gebrek aan alle verdere cosmopolitisme, in steden als Oostende voor velen hinderlijk, er uit ziet, tot laat op het seizoen, als een provinciaal-Fransch badplaatsje. Daar nu die Fransche gasten zeer beschaafd en uiterst-beminnelijk zijn, zonder de joviale of koele opdringerigheid waar andere vreemdelingen andere zeesteden door onaangenaam maken, zijn zij in De Panne gaarne gezien: hoe men zich onder de deftige lieden dient te gedragen, konden vele Belgen van hen leeren.
Want nu moet gij weten: zijn zoo goed als al de Belgen die in De Panne vertoeven van treffelijken huize, het belet niet dat zij zich nu en dan wel aan eenige baldadigheid wagen, hetgeen voormelde Fransche bezoekers zeker niet stichten zal. Op een Zondag-ochtend heb ik in De Panne het volgende geval bijgewoond. Over den zeedijk rijden langzaam twee fietsers, blijkbaar uit den boerenstand. Ineens daagt een bende jonge heertjes van héél goede familie op, die allen om het luidst beginnen te jauwen, de fietsers omringen, dreigen hun den weg te versperren. Wat was er gebeurd? Aan het stuur van een der fietsers rees een geel vlaggetje met een zwart leeuwtje erop. Het arm boertje was dus iets als een officieele vertegenwoordiger van de Vlaamsche Beweging. Dat hij zich in De Panne dorst te vertoonen, diende luidkeels en met overtuiging uitgekraaid: flaminganten hooren niet aan de Vlaamsche kust. Met hun twintigen hadden de jonge hee- | |
| |
ren dan ook den moed, den duts van een jongen zijn vergrijp toe te blaffen. Weldra hadden zij er zelf lol in: ik moet zeggen dat zij er zoo heel kwaadaardig niet uitzagen. Maar was het boertje nu eens eenigszins heetgebakerd geweest; had hij, in plaats van zich langs een zijstraat uit de voeten te maken, getoond dat hij al de deugden van den Vlaamschen leeuw bezat: er zou misschien wel een vechtpartijtje uit zijn ontstaan. En 's anderendaags zou men in de Fransch-Belgische bladen hebben gelezen, dat de flaminganten weêr maar eens door hunne uitdagende houding en hun brutaal optreden den vrede van eene rustige badplaats hadden gestoord.
Een ander geval, dat u misschien niet onbekend is, August Vermeylen bezit in De Panne eene villa, waar hij met zijn gezin den zomer doorbrengt. Nu weet gij zoo goed als ik dat Vermeylen zich geenszins schaamt, een Vlaamsch leider en een socialistisch senator te zijn. En nu moge in De Panne, zooals gezegd, de nationale unie heerschen: het blijft er ongewenscht, flamingant en socialist te zijn, zelfs waar men in het Belgische openbare leven eene hoogstaande, algemeen-erkende plaats inneemt. En wat is gebeurd? Op een goede nacht en in alle stilte heeft men op Vermeylen's woning affiches geplakt, waarop men las ‘A bas les Boches’, en het wel aardige maar dan toch odieuze: ‘Le communisme, ce n'est pas la multiplication des pains, c'est la multiplication des fromages’; en op een anderen nacht is men, weêr met den zelfden moed, enkele ruiten komen uitgooien. Toen heeft Vermeylen de politie verwittigd: De Panne telt alles samen drie politieagenten. En Vermeylen is verder niet meer gestoord geworden.
Dit geeft den geest aan, den Belgische geest, die in
| |
| |
De Panne heerscht. Die geest is deze van een klein deel der Brusselsche, en ook wel Gentsche, burgerij, opgehitst door een zeker nationalisme, dat niet het Vlaamsche is. Verre van mij te willen beweren, dat hij de geest zou zijn die algemeen in De Panne heerscht. Er zijn hier als overal eenige jonge heethoofden, die meenen het monopolium der Waarheid te bezitten, en het met het woord en met de daad te moeten bevestigen. Maar behalve dat is de moreele atmospheer hier vredig en zelfs sedatief. De professoren der bijna-Vlaamsche universiteit te Gent kunnen hier ongestoord rondkuieren, en er zijn er vijf, en daaronder twee nogal bekende Vlaamschgezinden. Zelfs de Vlaamsche literatuur wordt in De Panne met rust gelaten: in de vacantiemaanden hebben vier vooraanstaande vertegenwoordigers ervan er hunne symbolische tent opgeslagen, met het gevolg dat een zéér bekend Hollandsch uitgever zich een gansche maand in De Panne vestigen kwam.
Maar met dat al weet gij nog niet, wat er aan De Panne zoo verlokkelijks is. Ik zeg het u in een laatste briefje.
N.R.C., 23 September 1927. |
|