| |
| |
| |
De Belg aan zee
I
Brussel, 29 Augustus.
Het is vacantie: de Belg krijgt weêr het recht zichzelf te zijn. Tot welken socialen rang, tot welken maatschappelijken stand hij behoore, de samenleving eischt van hem, dat hij elf maand aan anderen afsta van de twaalf waaruit het zonnejaar bestaat. De overblijvende maand heeft hij volle beschikkingsrecht over zich-zelf.
Juist omdat de maanden der jaarlijksche verslaving elfmaal langer duren, valt het den Belg niet altijd gemakkelijk, zich voor de overige dertig dagen terug te vinden, zooals hij naar den grond van het eigen wezen, zonder vermenging of vermindering, is. De Belg gaat dan ook onder de vacantie naar zich-zelf op zoek. Het kan bij hem niet opkomen, dat hij zich-zelf zou zijn op den stoel waar hij dagelijksch zit, aan de tafel die dagelijksch zijne ellebogen ontvangt. Zich-zelf zoeken, dat is, het spreekt van-zelf, het geluk zoeken: de Belg wil het niet eens zijn met Blaise Pascal, die beweert dat alle menschelijk ongeluk te wijten is aan het feit, dat wij niet rustig kunnen blijven zitten in onze woonkamer. Die woonkamer, immers, zij is het heele jaar door, het teeken van onze verknechting. Daaraan juist wil de Belg ontsnappen: hij is overtuigd dat het op reis is dat hij het best zich-zelf terugvinden zal.
Vacantie wil zeggen: rust. Het kan heel goed gebeuren dat de vele vacantielooze dagen den Belg eene relatieve luiheid verzekeren; het staat echter bij hem vast dat hij al dien tijd ‘werkt’, zelfs als hij de bediening van
| |
| |
rentenier waarneemt; hij koestert de overtuiging dat hij alsdan al zijn capaciteiten ingenomen ziet door buiten hem staande machten, door onafwendbare gebeurlijkheden die beslag leggen op zijne vrijheid, en zijn zelfbeschikkingsrecht verijdelen. Alleen onder de vacantie geniet hij die dagelijksche verrassing, die rust heet. Het komt er voor hem op aan, zich die rust te verzekeren. En ze te combineeren met den eisch, dat hij op reis zal gaan.
Rustig zelf-bezit: het is een begrip dat velerlei interpretaties toelaat. De eene verklaart het als volslagen eenzaamheid; de andere ontdekt het niet dan in het zich te grabbel gooien in de geweldigste menschenmassa. De vorm der gewone vermoeienis veranderen, kan een vorm der rust worden. Net als eene nieuwe verveling eene aangename afwisseling voor de oude is. Er dient trouwens aan herinnerd dat het zoeken naar de gulden middelmaat eene Belgische deugd is, en de Belg bij nature een gezellig wezen. Waaruit wij als eene welvoeglijke definitie kunnen afleiden, dat vacantie voor den Belg is: eene rust vol uitspanningen, hem bezorgd door mede-Belgen waar hij zichzelf in erkent.
De Belg is de meening toegedaan, dat hij dit heel goed ontdekken zal zonder Diogenes zijn bekende lantaren te gaan ontleenen. In hoeverre is dit eene illusie? Ik heb het willen nagaan, al beken ik gaarne dat ik voor zulke experimenten niet den aangewezen persoon kan heeten. In den schoonsten appel pleeg ik maden te ontdekken, de vacantie vervult mij doorgaans met werklust; en ik moet zeggen dat ik de Belgen wel eens verafschuw, omdat ik zelf een Belg ben. Ik heb niet te min mijn best gedaan om na te speuren, onder welke voorwaarden de Belg het
| |
| |
best zijn vacantie-ideaal verwezenlijkt. En met den bril der objectiviteit op den neus, en op de lippen de vraag: waar bezorgen de mij-gelijkende Belgen mij eene rust vol afleiding? ben ik, als iedereen, naar de zeekust gereisd.
De lange strook zand tusschen zee en duinen en tusschen Holland en Frankrijk ben ik van het Oosten naar het Westen afgewandeld; ik ben dus begonnen langs den Hollandschen kant, die mij als eerste standplaats Knocke bood.
Knocke was eens eene rustige zandplaat, die als toevluchtsoord diende voor de talrijke gezinnen. Huismoeders plachten er ieder jaar tallooze borduurwerkjes van meê te brengen, waarvan zij zich naderhand afvroegen tot wat zij ze wel konden gebruiken. De burgers kochten iederen dag een courant, minder om ze te lezen dan om er hun gelaat mede te beschermen tegen de zonnestralen. Men at er op het strand vele groote boterkoeken, die de kinderen bestrooiden met een bekwame hoeveelheid zand. Het gebeurde niet zelden, dat men er Vlaamsch hoorde spreken. En daarmeê kon de toenmalige Belg het doen. - Thans is Knocke eenigszins naar het Westen afgezakt, en heet het De Zoute. Het is te zeggen dat Knocke verlaten is voor een nieuw plaatsje, waar de Gentsche groot-burgerij, die er den scepter zwaait, de fijnste, meest-aristocratische badplaats van het strand van heeft gemaakt. Het is te zeggen dat Mevrouw er haar borduurwerk heeft verwisseld tegen een raket, dat de boterkoeken tot giftig ijsroom zijn gesmolten, dat gij er u voor hoeden moet, Vlaamsch te praten en dat iedereen er op uit is, voor een Engelschman door te gaan. (Engelschen zijn er trouwens geziene gasten). De algemeene toon is eene beminnelijke hooghartigheid. Zelfs de dagen van drukte, is deze afgemeten. Het was mij voldoende om
| |
| |
mij weêr terdege een Belg te gevoelen: ik ben gevlucht.
Ik ben, altijd Westwaarts, gevlucht naar Heyst. Ga niet naar Heyst, als gij niet dik zijt: zwaarlijvigheid is eene conditio sine qua non om hier niet platgedrukt te worden, wat niet kan worden beschouwd als een vermaak, zelfs als het onder Belgen gebeurt. Want Heyst biedt dit voordeel, dan toch Belgisch te zijn en meer bepaald Antwerpsch. Gij zult niet zijn zonder te weten dat deze Augustusmaand overvloedig met regen is bedeeld geweest: het heeft die dikke Antwerpsche Belgen niet aangezet, te breken met eene gewoonte die de eeuwen trotseert. Het is misschien wel die gewoonte, die Heyst belet zich te moderniseeren, tenzij wat de duurte der waren betreft. Het leven is er lui en eenigszins ransig. Gelukkig is de afstand tusschen Heyst en Blankenberghe niet groot: de ezel is uitgevonden geworden om dien afstand af te leggen.
Blankenberghe is cosmopolitisch: het is eene drukbezochte badplaats, vooral door Gentenaars en, weer, Duitschers bevolkt. Zoodat men er niets hoort praten dan een soort Fransch, en het drukst-gelezen blad er de Kölnische Zeitung is. Het strand is er onzindelijk: aan lange touwen tusschen twee staken wappert er heel de week langs waschgoed, dat maar niet droog schijnt te willen worden. De gasten zijn er of pufferig, of verliefd: dat behoort tot de eigenaardigheden der streek; ik herinner mij zeer goed dat het, veertig jaar geleden, tot mijne levensinwijding heeft bijgedragen. Thans ben ik dat een beetje moe geworden; ik heb dan ook de electrische tram genomen naar Oostende.
Tusschen Blankenberghe en Oostende hebben onachtzame bouwmeesters tallooze speeldoozen in de duinen uitgegooid.
| |
| |
Te Wenduyne, in Den Haan, te Breedene zelfs dat nog de kinderschoenen niet geheel is ontgroeid, merkt men die laakbare ordeloosheid: de villa's liggen zoo maar door mekaar, en men vraagt zich af hoe ze te bereiken zijn. Dat het in die plaatsjes lekker-eenzaam is, kan wel liggen aan die architectonische wispelturigheid. De meeste bewoners zijn hier Belgen, doch die menschen zijn, in den oorspronkelijk-materialistischen zin van het woord, even verstrooid als hunne woningen, zoodat de gewenschte confrontatie der wederzijdsche vrijheid er door belemmerd wordt. En dat die eenzaamheid haar doel mist wordt hierdoor bewezen, dat voormelde badgasten doorgaans de bewaking van hunne villa toevertrouwen aan deze of gene schoonmoeder-vol-welwillendheid-of-rheumatiek, om hunne genoegens te gaan zoeken te Oostende.
Al kost te Oostende een glas bier twee frank vijftig, en een kilo garnaal vijf en twintig frank. Dat zijn geen Belgische prijzen meer. Oostende legt er zich dan ook blijkbaar op toe, de Belgen, niettegenstaande dezer goeden wil, meer en meer te weren. Er zijn niet veel Amerikanen gekomen dit jaar, en ook Engelschen, Hollanders en andere kapitalistische krachten zijn minder voordeelig opgedoemd dan men verwachtte. Niettegenstaande speelzalen en concerten in de Kurzaal, ziet Oostende er dit jaar nogal norsch en slechtgeluimd uit, behalve dan de dagen dat er op de wedrennen veel geld is te verliezen. Oostende blijft wel de ‘Koningin der Badsteden’, maar het doet aan of deze koningin wat oud begint te worden. Hare hovelingen doen minder druk dan zij plachten. Er was dit jaar over de stad een loomheid, die niet alleen aan het vervaarlijkslechte weder is toe te schrijven. Oostende was een echt
| |
| |
lustoord, tot voor weinigen tijd, voor wie rust zoekt in het drukke geroezemoes van eene mondaine menigte. Die menigte verlaat Oostende meer en meer, en dat ligt aan een gebrek der Oostendenaren: zij missen psychologisch doorzicht; zij zien niet in dat dollarprinsessen en gulden noorderburen er genoeg van krijgen, gestroopt te worden, en dat zelfs traditie-minnende Engelschen het gewicht kennen van een pond.
Het is trouwens een algemeen verschijnsel: behalve de goede Belgische burgers, die een vast verblijf in vollen eigendom bezitten te Blankenberghe of te Heyst (de eigenaars zijn te Oostende schaarscher, en behooren tot den huiszittenden stand die men zelfs op den dijk maar zelden aantreft), verhuizen de strandbezoekers meer en meer naar het Westen. Mariakerke, tot voor een jaar of vijf een dorp dat weinigen lokte, is een Oostendsche wijk geworden. Raversyde, Middelkerke, Westende, Lombartzijde, Coxyde, Sint Idesbald, ontwikkelen zich te vlugger en te fraaier, dat zij meer onder den oorlog hebben geleden dan het Oostelijke deel van de kust. De bezoekers ervan behooren tot een anderen stand: men treft er vele intellectueelen aan. Ik wil niet zeggen dat zij er prettiger om zijn. Dit jaar waren die plaatsjes zelfs vrij verlaten. De atmospheer was er gedrukt. Wie gaarne zijn spleen vertroetelt kon er hier eene dankbare gelegenheid toe vinden. En het legt het aangroeiend sukses uit van De Panne.
De Panne: eindstation vóór de Fransche grens. Vóór den oorlog verblijfplaats der Belgische families. Een betrekkelijk-uitgebreide dijk vol geestelijken; de ‘plage des curés’ zooals men ze noemde. Thans is daar eene oneindige verandering in gekomen: De Panne, complex van tuin- | |
| |
wijken in de duinen die hier op hun schoonst zijn, is nog wel niet heelemaal cosmopolitisch, al komt er heel Noord-Frankrijk heen, is echter mondain genoeg om er de jeugd pret te bezorgen, en tevens zoo gezellig dat men er zich thuis gevoelt, al is geen badplaats moeilijker uit Brussel of Antwerpen te bereiken. De toekomst hoort De Panne toe, zoodra de verbindingsmiddelen gemakkelijker worden. En daarom schrijf ik er u meer in 't bijzonder over, in een briefje dat gij over een week of zoo lezen zult.
N.R.C., 3 September 1927. |
|