veertig in België schilderessen zijn; dat er derhalve ten onzent heel wat meer schilderessen dan schilders loopen, en dat zij - enkele uitzonderingen niet te na gesproken - zooveel slechter schilderen dan hunne mannelijke vakgenooten. Al dient men, tegen de gewoonte in, niet te vergeten en te verzwijgen, dat bij voormelde uitzonderingen zich hoedanigheden aan frischheid en spontaanheid voordoen, die, ook bij de gewraakte dilettanterigheid, heel wat mannen moeten missen....
Intusschen zijn wij onzen gang gegaan, en men kan vaststellen, dat de vrouwen niet zijn achtergebleven. Weinige nog gaan vooraan, zooals in Holland, in Frankrijk, in Engeland. Onnoodig bij u namen te noemen: zij liggen op uw lippen. Helaas, op mijne lippen bloeit voor het oogenblik geen enkele vrouwelijke naam, die deze van eene waarlijk groote schilderes zou zijn.
Maar ik herhaal: er is ook in deze vooruitgang, en het doet mij genoegen, vandaag te kunnen wijzen op enkele kunstenaressen, die, hebben zij in hunne kunst de rijpheid of zelfs de eigen persoonlijkheid niet bereikt, toch wel kunnen worden beschouwd als hebbende het gebied der liefhebberij overschreden.
In den ‘Cercle Artistique et Littéraire’, die ditmaal bij uitzondering op openbaringen schijnt uit te zijn, ontmoet ik mejuffrouw Marguerite Putsage. Ik hoop voor mej. Putsage, dat zij niet al te gevoelig is voor lof of blaam, want blaam zal zij wel hebben moeten hooren, en de lof is voor haar niet geheel onverdeeld geweest. Het strengste van wat men haar heeft verweten, of wat men haar althans zou kunnen verwijten, is dat zij niet geheel vrouwelijk is naar de formule, die in België geldt.