Verzameld journalistiek werk. Deel 15. Nieuwe Rotterdamsche Courant november 1926 - januari 1929. Met enkele aanvullingen 1906, 1910
(1995)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Fritz van den BergheIn den laatsten tijd, of beter gezeid in de drie tot vier laatste jaren, heb ik wel meer de gelegenheid gehad u te schrijven over den schilder Fritz van den Berghe, zij het dan ook fragmentarisch. Zijne tentoonstelling in ‘Le Centaure’ laat nu toe, uitvoeriger zij het dan ook beknopt, op hem en op zijne kunst terug te komen. Lang voor en tot na den oorlog is Fritz van den Berghe in de moderne Vlaamsche kunst voor iets als een mythos gehouden. Men kende hem weliswaar in levenden lijve, dien gedrongen, donkeren en bleeken jongen man. Van zijn werk wist men echter maar heel weinig, al was het eene gewoonte geworden, vooral onder jongeren en jongsten, ervan te spreken met eene geheimzinnige bewondering. Zij die dit werk wél kenden, van toen Fritz van den Berghe nog te Sinte Martens Laethem aan de Leie woonde, met zijne vrienden van de tweede Laethemsche groep, stonden er wel eenigszins perplex tegenover. Eerst wel, omdat de toenmalige impressionist Van den Berghe geenszins door overvloedigheid overstelpte, - de overvloedigheid die de meest treffende eigenschap was van de volgelingen van Emile Claus. Ook hij was, als vanzelf sprekend, even zintuigelijk-lyrisch als al de anderen. ‘Doch, wat is hij lui!’, meenden de meesten. En inderdaad, de productie van den jongen schilder was omzichtig op de aarzeling af, en schaarsch zonder daarom, naar de hoedanigheid, | |
[pagina 117]
| |
werkelijk zeldzaam te worden. Aan luiheid kon dit echter niet toegeschreven worden, en vooral niet aan onmacht. Maar in de eerste plaats aan de eigen geaardheid van Fritz van den Berghe's lyriek. Van meest al de schilders van zijne generatie was hij zeker wel de geestelijk-best onderlegde. Het belette hem, zich zonder contrôle aan een eersten indruk over te leveren, er dionysisch in op te gaan, en dan ook.... onrijp of oppervlakkig werk voort te brengen, zooals bijna al zijne vrienden in de meeste van hunne doeken deden, waarvan zoo weinige de bevrediging der volledigheid nalieten. Het laten bezinken van de impressie tot een dieper gevoel, was Van den Berghe al heel vroeg, juist door zijne intellectueele vorming, een behoefte geworden. Dat meer-innige gevoel zocht uiting in eene haast-symbolistische concreetheid, die zijne opdracht niet gemakkelijker maakte en weleens tot gevolg zal hebben gehad eene moedeloosheid, of althans eene ongewisheid, die zijne werkzaamheid remde en stremde, en een jong kunstenaar als hij misschien zou hebben gebroken, indien deze niet zoo zeker was geweest van zijn kunnen, waarborg voor zijne toekomst. Doch dat kunnen zat gevangen binnen het kluwen van het procedé, dat Claus aan zijne jongeren had opgelegd: een nieuwe reden bij Fritz van den Berghe tot tweespalt, tot innerlijke verscheurdheid. Als elke echte kunst, die boven den tijd uit wil rijzen, berustte de zijne op overdrachtelijkheid. Maar overdrachtelijkheid is nu eenmaal in evidente tegenspraak met het louter-sensorieele waar het Claus-impressionisme op bouwt, of bouwde. Vandaar het onzekere bij Van den Berghe, wiens schilderijen uit dien tijd, dientengevolge, meer dan eens cerebraal aan- | |
[pagina 118]
| |
doen. De oorlog en de exodus naar Holland brachten hem de redding, waar, verre van den impressionistischen greep, cubisme en expressionisme Fritz van den Berghe eene openbaring waren. Men heeft te lichtvaardig gesproken, naar aanleiding van het werk dat hij na 1915 in zijne Hollandsche periode en na 1918 weêr in België uitvoerde, van een volgen van de mode, een offeren aan de goden van den dag. Mijns inziens ten onrechte, althans wat Fritz van den Berghe aangaat, die veel minder voor onmiddellijke indrukken vatbaar, veel minder versatiel moet heeten dan zijn vriend en lotgenoot Gustave de Smet. De verlossing, die hem de nieuwe kunstvormen waren, bracht hem tot een technisch zichzelf ontdekken, die hem de mogelijkheid aan de hand deed van een meer adequaat zichzelf openbaren. Dat Van den Berghe zich voortaan, en met steeds aangroeiende weelde, overvloedig zou doen gelden - weinigen zijn ten onzent zoo vruchtbaar als hij geworden is - is daar wel het beste bewijs van. Een tweede bewijs: de overtuigende echtheid van het gehalte, steeds rijper in de voordracht, en waar alle cerebraliteit meer en meer van afvalt. En thans openbaart zich Fritz van den Berghe meer en meer, sommigen vinden zelfs met eene al te groote uitdrukkelijkheid, in zijne echte gedaante. Eene overweldigende sensualiteit, die hare tragiek na zich meesleept, niettegenstaande een galgenhumor, die tot mystieke onrust opvoert. Men vreeze hier niet voor litteratuur: daartoe is deze kunst te primair, te oer-krachtig, te rechtstreeksch, te zuiver van alle bijbedoeling, wat haar dan ook redt uit het anecdotische waar de leuke opmerkings- | |
[pagina 119]
| |
gave, Fritz van den Berghe eigen, hem anders wel toe verleiden kon. Zijn werk is breed en stoer, maar kernig en synthetisch, en dit geldt evenzeer voor den geestelijken inhoud ervan als voor de schilderkundige, plastische uitvoering. Primair dan wat den ondergrond betreft, is Fritz van den Berghe geraffineerd als colorist, en zelfs als teekenaar. Zijne kleur is vol en verzadigd, rijk aan sappen. Gaat hij niet, als Gustave de Smet, naar de oplossing van tonalistische problemen zoeken, die de kleurmaterie verdunnen en ten behoeve van eene, trouwens uiterst-fijne harmonie verplaatsen; is hij met andere woorden, niettegenstaande een zeker schematisme, dat tot een vast stel hoofdkleuren herleidt, meer naturalistisch, dan spreekt hij ook met meer direktheid, en vaak diep-ingrijpend, aan. Zijne teekening is minder naar stijl gericht, dan naar expressie. Eene expressie die echter hare uiting vindt meer in het, soms heel subtiele, gebaar, dan, bijvoorbeeld, in de gelaatsuitdrukking, beide bij Van den Berghe zooveel diverser, zooveel rijker aan schakeeringen dan bij Gustave de Smet. Zoo doet Fritz van den Berghe zich in de schilderijen, de gouaches, de teekeningen van zijne tegenwoordige expositie voor. Laat ik er aan toevoegen, dat deze bij meer gebondenheid hadde gewonnen. Eene voorstelling, die zijne evolutie der tien laatste jaren duidelijk zou hebben gemaakt, zou mij welkomer zijn geweest dan de, wel eenigszins versnipperde en zeker ongelijkwaardige, uitstalling die hij doet. Voor het publiek zou zij zeer nuttig zijn geweest: het zou er bij hebben geleerd, welk een buitengewoon schilder wij aan Fritz van den Berghe bezitten.
N.R.C., 23 Januari 1927. |
|