Verzameld journalistiek werk. Deel 15. Nieuwe Rotterdamsche Courant november 1926 - januari 1929. Met enkele aanvullingen 1906, 1910
(1995)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Jenny MontignyHet is op het einde van zijn vijf-en-zeventigjarige leven voor Emile Claus een groot verdriet geweest te zien, dat zoovele van zijne leerlingen hem den rug toekeerden. Twee vrouwen bleven hem echter tot het uiterste en ook na zijn verscheiden, in gedachtenis en naar de ontvangen leering, getrouw: mevrouw Clara de Weert-Cogen en mejuffrouw Jenny Montigny. De tweede, die de jongste en de begaafdste is, heeft thans eene groote tentoonstelling in den ‘Cercle Artistique et Littéraire’ te Brussel, die door Clauszelf, met een groote ets, welke hem voorstelt en een reeks geëtste schetsen, welke hem ons in zijn vluggen, pittigen handel en wandel toonen, wordt voorgezeten. Dat etswerk, hoe vlot en kernig tevens ook, behoort niet tot de beste productie van Jenny Montigny: het is nochtans het meest van Claus vrij, hoe groot de vereering ook weze, die er uit spreekt. Vooral in het groote getal schilderijen spreekt de overweldigende invloed van den meester. Welk een tyran toch die Claus was! Want op eene expositie als deze blijkt, hoe gevaarlijk het zich volkomen overgeven aan een meester zijn kan; zij verklaart tevens, hoe het voor velen eene verlossing moest wezen, toen zij gewaar werden, dat zij aan zijn klem waren ontsnapt en eindelijk met iets diepers konden kijken dan met hunne oogen. Vooral in hare landschappen geeft mejuffrouw Montigny | |
[pagina 101]
| |
blijk van hare onafwendbare afhankelijkheid. Zij woont in Oost-Vlaanderen, te Deurle, aan een bocht der Leie, waar deze, meer dan waar ook, aanminnig en grootsch is. Wie in zijne jeugd de Leie heeft bemind, zal hier de schoonste en nobelste weerspiegeling vinden van zijne herinnering. Van ochtendschemer tot avondschemer, van het voorjaarontspruiten tot den winterrijp, is dit het uitverkoren plekje om zich in zijn besten tijd terug te ontmoeten met de maagdelijke herleving van nimmer zatte gevoelens. Met zeldzame kunst, want zij beheerst een groot schilderstalent, heeft Jenny Montigny deze streek weergegeven, van haar tuintje uit, dat in de Leie nederdaalt. Maar hoe frisch ook de indruk en hoe angstvallig, zij het lyrisch, de weergeving, het blijft of Claus hare hand voerde en zelfs haar blik beheerschte. Ik zal u niet verhelen, dat mijne liefde voor deze streek, hoe dan ook verteederd en dan ook verzwakt door lange afwezigheid, groot gebleven is, en dat een stipte weerkaatsing ervan mij blijft ontroeren, al zie ik al de storende gebreken in van het procédé, dat er bij wordt aangewend. Het spijt mij echter te moeten ervaren, dat de blijvende invloed van Emile Claus mejuffrouw Montigny zou beletten, in deze landschappen haar eigen gemoedsleven neer te leggen, dat anderdeels zoo rijk en innig blijkt te zijn. Dat zeer zuivere, eenigszins weemoedige, maar diepbewogen gevoelen lucht zij vooral in de schilderijen, waar zij aan den geestelijken greep van haar grooten meester het meest ontsnapt. In hare voorstelling van kleine kinderen namelijk, en in hare zoo rake schooltafereelen. Het komt mij voor, dat Jenny Montigny, in tegenstelling dan met Emile Claus, hoofdzakelijk figuurschilderes | |
[pagina 102]
| |
is, al wordt ze ook wel in deze tegengewerkt door het vibratiestelsel van eene trouwens willekeurige kleurverdeeling. Ik weet het wel: bij Claus was het opzet geworden, het menschelijke figuur niet meer te gebruiken dan als stoffeering van het landschap: een koe of een geit konden daar even goed voor dienen, en zijne menschen bleven dan ook doorgaans even onpersoonlijk als geit of koe. Bedoelde hij, bij uitzondering, portret te schilderen, dan hechtte hij nog steeds meer belang aan het omstralend licht en de trillende kleur dan aan de psychologie van zijn model. Bij mejuffrouw Montigny gaat het andersom. Ik wil niet zeggen, dat de lichtomgeving haar bijzaak zou wezen, want hierin blijft zij eene volbloed-impressioniste. Ik zal ook niet zeggen, dat ze zich tot hoofddoel eene diepdoorkorven karakteriseering stellen zou. Maar het gebaar is bij haar van zooveel belang, dat men het gemakkelijkpittoreske of geestig-anecdotische licht vergeet voor het dieper-humane, dat zij overtuigend weet uit te drukken. Het zien van zuigelingen of schoolkinderen wekt bij haar een zeer diep-vrouwelijk gevoel, en de expressie van zulk gevoel wordt, of zij het wil of niet, voor haar de eerste zaak. Hierdoor wint haar werk aan onmiskenbare, zeer echte, zeer diepe persoonlijkheid. Het kan nog ergeren door al te groote opzettelijkheid eener techniek, die uit den tijd is, omdat zij al te zeer de teekenen draagt van een bepaalden tijd. Met den ernst echter, die haar eigen is, het eerlijke geduld, dat haar kenmerkt, lijkt zij mij echter meer en meer de bakens van die techniek te verzetten. Hier kan haar nobel werk niet dan bij winnen. | |
[pagina 103]
| |
Edmond VerstraetenEdmond Verstraeten, die een tentoonstelling bij Giroux heeft, komt eveneens uit Emile Claus voort. Of liever: hij schijnt de vrucht te zijn van een vergelijk tusschen de school der Schelde en die der Leie. Aan de latere Dendermondenaars ontleent hij eene vrijere techniek; aan den meester van Astene eene scherpere, zuiverder, meer rechtstreeksche tonenschaal. Ik geloof wel, dat hij in de eerste plaats het slachtoffer is van zijne Waaslandsche eenzaamheid. Het is niet goed, dat de mensch alleen weze, vooral als hij schilder is, en als schilder dan nog geene zeer sterke natuur. Men laat zich te gemakkelijk gaan op een aanvankelijk succes; men houdt de bestanddeelen van dat succes te lichtvaardig voor de eenig goede middelen om dien bijval te bestendigen; bij aanhoudende aanwending van die middelen gaat er de frischheid van af; zij beantwoorden niet meer aan den directen indruk, aan de spontane uiting; zij kregen, zonder dat de schilder het zelf gewaar wordt, eene overdrachtelijke beteekenis net als telkens-herhaalde dichterlijke beelden, die niet meer rechtstreeks-doorleefd zijn en weldra zinledig worden; er komt, niettegenstaande den schijn, slijtage op; het duurt niet lang, of zij zullen alleen nog den kunstenaar voldoen, bij wijze dan van zoete herinnering. De middelen van Edmond Verstraeten, die zouden wijzen op eene eenigszins-vernieuwde Dendermondsche school, zijn heel dun, heel oppervlakkig. Verstraeten kent de blijde onrust niet van een Claus en van dezes beste leerlingen, die nooit werkten dan in de volle natuur en er dan ook | |
[pagina 104]
| |
steeds met strak-gespannen zintuigen, op uit waren, zoo dicht, zoo stipt mogelijk bij de natuur te blijven. Ook hij bedoelt eene natuurharmonie, maar gaat ze niet ontleenen aan rechtstreeksche en onvervalschte bestanddeelen. Zijne harmonie, ook waar hij in open lucht werkt, is vooropgezet, als bij een goed leerling van een muziekconservatorium, die de regels kent en weet aan te wenden. Van toen hij als schilder debuteerde heeft Edmond Verstraeten decoratieve neigingen vertoond: men kon ze goed aanvaarden, omdat hij den atmospherischen invloed overtuigend bleek te ondergaan. Thans is hij, met moede middelen, alleen nog decoratief, zonder meer. Waren zij niet zoo groot, dan zouden zijne sneeuwgezichten mogen aanbevolen worden aan elke goede banketbakkerij, die haar verbruikslokaal met handig schilderwerk wenscht te versieren.
N.R.C., 8 Januari 1927. |
|