| |
| |
| |
De terugreis uit Holland
In de maand Mei van dit jaar heeft de heer A.A.M. Stols, met de zorg en de liefde, de schoonheid en den adel die zijn onmiddellijk-erkenbaar merk zijn, bij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem, uit de Lutetialetter van Jan van Krimpen, de eerste uitgave laten drukken van ‘Le Retour de Hollande’ door Paul Valéry, en ze laten versieren met een xylographisch portret van den auteur door J. Franken Pzn. De oplage is beperkt tot vierhonderd exemplaren op Japansch of op Hollandsch papier, waarvan acht en negentig niet in den handel werden gebracht.
Korten tijd tevoren had dezelfde heer Stols van het boekje eene Nederlandsche vertaling gemaakt onder bovenstaanden titel, die hij had uitgegeven in honderd vijf en zeventig exemplaren bij de firma Boosten en Stols te Maastricht (Hollandsch en opdikkend papier). Die vertaling heeft hij laten voorafgaan van eene inleiding vol kostbare inlichtingen over het ontstaan van ‘Le Retour de Hollande’: in December van het vorig jaar heeft Paul Valéry in Holland eene reeks lezingen gehouden. Hij heeft er, op de hem eigen wijze, met de kinetische logica die de zijne is, gedacht aan Descartes die hem in dien tijd ten zeerste bezighield. Hij heeft er tevens, in Rijksmuseum en Mauritshuis, na meer dan vijf en twintig jaar, Rembrandt teruggevonden die hem vroeger langen tijd een voorwerp van nadenken was geweest. ‘Descartes et Rembrandt’ zou dan ook de ondertitel worden van ‘Le Retour de Hollande’.
Aan het einde van genoemde inleiding zegt de heer A.A.M. Stols: ‘Men veroorloove mij enkele opmerkingen
| |
| |
te maken over de vertaling, die hier volgt. Zij was geen gemakkelijke opgave. Het Fransch van den heer Valéry is zoo gekristalliseerd, zoo latijnsch, dat elk woord maar één beteekenis kan hebben.’ Het belet niet, dat de vertaling van den heer Stols meesterlijk mag heeten, al is - wat voor den lezer misschien eene deugd moet heeten - zijn Hollandsch niet zoo afgetrokken en broos als de Fransche tekst. Mist men soms de sierlijke, wat dunne slankheid van Valéry's mathesis (ik gebruik het woord in zijn Griekschen zin), niet zelden doorziet men beter zijne gedachte. De heer Stols heeft als vertaler werk geleverd, dat tred houdt met zijn werk als uitgever.
Land van vrijheid en van gastvrijheid, heeft Holland op Frankrijk steeds eene zeer groote aantrekkingskracht uitgeoefend, en het bekende boek van Prof. Gustave Cohen is daar, dat het bewijst. Was er niet de boutade van Voltaire, die nooit nalaten kon, wat het ook moest kosten, te toonen hoe geestig hij was, dan zou men kunnen zeggen dat de dankbaarheid, door Holland verwekt bij de Franschen die er zouden vertoeven, algemeen is, hoe verscheiden dan ook in hare uiting, van bij Descartes tot aan Verlaine, zóó als de eerste er den echten smaak proefde van zijne eenzaamheid, en de tweede de zeldzame geneuchte van eene gezelligheid die hem zoo goed als nergens aanhoudend gelijk dáár geviel. - ‘Songe à la douceur d'aller là vivre ensemble’, mijmerde Baudelaire, die aldus een derde gelaat gaf aan de Hollandsche fascinatie. Vele anderen - denkt aan Taine - vonden in Holland voor zichzelf een nog anderen spiegel. Paul Valéry, de jongste onder de beroemde Fransche bezoekers, heeft enkele stipte beelden en gezichten overgehouden. Hij schrijft: ‘On se
| |
| |
place naïvement .... au bord des canaux, sur les passerelles de l'Amstel, ou sur quelque point animé de ce labyrinthe d'eaux tout encombré de barques, de pontons, de gabarres surchargées, de sabots vernis aux panses enflées, aux poupes joufflues, qui tiennent de la jonque, du meuble et du tonneau. Les heures sont fredonnées assez tristement dans l'air du ciel pâle. Les hommes s'agitent. Les passants s'échangent entre les rives, sur les pont minces. L'observateur regarde vivre, et vit’. En dit andere ...... ‘Je m'amusais là-bas à voir de ma fenêtre les passants trotter dans la neige toute fraîche, les mariniers emmitouflés manoeuvrer sur l'eau blanche et noire, à demi prise, à demi rompue, déplacer avec une adresse incroyable leurs péniches lourdes et longues, si piressées et engagées quelquefois les unes entre les autres qu'il faut s'y prendre comme au jeu de dames, opérer par substitutions réfléchies, créer devant soi le lieu où l'on va se mettre, en trouver un pour la coque que 'lon déloge, attendre, pousser, gouverner, gagner enfin l'entrée de quelque tunnel étroit et sombre où l'on disparaît au bruit sourd du moteur, l'homme à la barre ployant la tête au moment juste qu'elle va heurter le sommet de la voûte. Les mouetter innombrables dissipaient mon attention, la ravissaient et renouvelaient dans l'espace. Leurs corps lisses et purs bien placés entre le vent glissaient, filaient sur d'invisibles pentes, effleuraient le balcon, viraient, rompaient le vol et s'abattaient sur les gros glaçons, où les blanches bêtes posées se disputaient entre elles les ordures tremblantes et les débris affreux de poisson rejetés à l'eau.’
Ik heb deze citaten niet overgeschreven om u een denkbeeld te geven van den stijl van Paul Valéry, of van
| |
| |
zijne visie.
Feitelijk beginnen zij beide, het eerste met de opzettelijk-weggelaten woorden: ‘On se place naïvement dans leur personnage (Rembrandt en Descartes)’, het tweede aldus: ‘Tout en rêvant mille choses de lui’ (Descartes) ‘Je m'amusais....’
Want Valéry ziet Amsterdam in functie van deze zijne helden.
* * *
Hij ziet ze op de terugreis uit Holland. Feitelijk rijzen ze in hem op met een rythmus. Hij maakt een soort calembour, dat mij wel eenigszins ontstemt: ‘le Temps se met en train; le train se fait modèle du Temps’. Maar ik kan het hem vergeven, waar hij zich weêr eens, hij de man met de duizend ervaringen, die iederen ochtend, ‘ad matutinam’ tusschen lamp en licht zich-zelf bekent in de gekorven lijnen van duister en schittering, overlevert als een kind aan de onmiddellijke genoegens, aan het ‘plaisir absolu’ van het rijden-in-een-spoorwagen, aan ‘le train pour le train.’ Wijsgeeren, zegt hij, hebben steeds prijs gehecht aan zulke geringe ervaringen. Eene toevallige inwerking op oog en oor vermogen droomerij tot theoretisch denken te organiseeren. Zij vermag de omzetting van waarden. Al is dat nu allesbehalve waar voor Descartes, en het is Valéry die het opmerkt: Getal en herhaling brengen er ons toe, wet en werktuig te gevoelen en haast wat er belachelijks aan is. Bij den gewonen mensch schept de beweging het denkbeeld, en de menigte
| |
| |
der beelden sleept als het ware na zich meê het vermogen, dat wij bezitten, ze waar te nemen. ‘Tout autre est un Descartes’, zegt onze schrijver.
Maar het mechanisme, dat hij beschrijft (den innerlijken rythmus van den mensch die denkt naar de beweging van den trein), is zeer goed op Paul Valéry-zelf toe te passen. En dit niet alleen wat aangaat dezen ‘Retour de Hollande’. Zijn denkvermogen heeft immers geen treindynamisme noodig: heel zijn werk is eene juxtapositie van beelden die, hoe afgetrokken ook ‘tout autre que Descartes’ is, omdat Valéry zoover van eene methode af staat en waarschijnlijk zal blijven staan, zooals weêr blijkt uit deze zijne houding tegenover Descartes en Rembrandt. Ook waar hij zich als dichter voordoet, en dan te meer in de bekende prozaschriften waar hij zoo moeilijk tot eene conclusie komt en waar de conclusie haast nooit klinkt als een breed, veelledig en absoluut slotaccoord, is en blijft Paul Valéry de man van de tot formule herleide impressie. Zijn ‘Teste’ krijgt misschien nooit een besluit; zijn grootere gedichten zijn een snoer van paarlen, zijn de aaneen-rijzing van verzen die op hen-zelf afdoend- en onveranderlijk-volmaakt zijn, aan een draad gesponnen door Arachnè. De geest van Valéry is louter algebraïsch. Hij strekt naar de volstrektheid, zij weze dan ook duister. Maar bij mijn weten is algebra geen wetenschap, waar men gevolgen uit trekt, waar men systemen op bouwt, en die minder een philosophische methode inhoudt dan dat ze eenvoudig een kunstje zou zijn. Paul Valéry - en daarom is het dat wij van hem zoo zeer houden -, weet ditmaal weer in ‘Le Retour de Hollande’, het zintuigelijke beeld op te voeren tot zijn calligraphisch-geabstraheerde
| |
| |
essentie. Ditmaal doet hij zelfs afstand van de medewerking des goddelijken Toevals, dat de ziel is van het aansprekende en ontroerende gedicht. Hij maakt immers ditmaal geen gedicht: hij schrijft een reisverhaal, het reisverhaal van iemand die denkt over Descartes en over Rembrandt, op het oogenblik dat hij naar zich-zelf terugkeert, en op den rythmus van een trein.
Een rythmisch terugkeeren naar zich-zelf. En daarom vind ik in het boekje van Stols veel meer den ‘observateur qui regarde vivre et vit’, dan Descartes, den eenling, die schreef van Amsterdam, ‘où n'y ayant aucun homme, excepté lui, qui n'exercât la marchandise, il y pouvait demeurer toute sa vie sans être jamais vu de personne, et se promener tous les jours, parmi la confusion d'un grand peuple’. Valéry hoopt, dat Descartes nooit het Hollandsch heeft verstaan, en dat hij zelfs met Frans Hals geen duidelijke woorden rechtstreeks gewisseld heeft. Hij-zelf is intusschen in Holland de kristaltwijg geweest, waarvan de schitterende bloei gelukkig niet is gesmolten. - ‘Dans le métier de philosophe, il est essentiel de ne pas comprendre’, zegt hij, weêr eenigszins paradoxaal. Ik mag u verzekeren dat hij te Amsterdam heel goed begrepen heeft. Zij het dan ook anders dan Descartes, die onder ons, voor het begrijpen, noch Amsterdam, noch Stockholm, noch de Liparische eilanden noch zelfs desnoods de moederaarde noodig had. Een eindoordeel heeft Paul Valéry over Descartes trouwens nooit gegeven. Zou het niet zijn omdat hij, veel meer dan hij het zelf denkt, dichter bij een Pascal staat, net als een Barrès, zij het een Barrèszonder-overgave?
Zijne meening over Rembrandt schijnt het te wettigen:
| |
| |
hij heeft van Rembrandt het orchestrale ontdekt. Hijzelf, die monodisch is, omschrijft op prachtige wijze de voorvoelende en uitvloeiende polyphonie, die in elk werk van Rembrandt aangrijpt en ontstelt. Valéry waarvan ieder werk een volmaakt-geslepen diamant is die vooral bekoort door de perfectie van iedere facet, ziet zeer goed in dat een schilderij van Rembrandt nooit anders is dan het beeldje, geknipt uit de opvolging van een film, en dat zulk uitknipseltje van-zelf inhoudt al wat voorafgaat en al wat volgt, zooals trouwens een passus uit Beethoven, op zich-zelf schoon, en dien men telkens herhalen kan, maar die nooit zijn waarde krijgt dan weêr ingeschakeld.
Dit is zoo maar een beeld. Maar het geeft misschien het beeld weêr van Paul Valéry: enkele vierkante centimeters tusschen het geestelijk absolute en het volstrekt humane.
N.R.C., 8 Januari 1927. |
|