| |
| |
| |
Herdenking van Eugene Smits
Brussel, December.
Het is de laatste levensdaad geweest van H. Fierens-Gevaert, ons te toonen welk een groot schilder wij in Eugène Smits bezaten. En nog steeds bezitten. De groote liefde voor de kunst, die Fierens-Gevaert bezielde, die van hem een zeldzaam propagandist maakte van de schoonheid, zou hare laatste uiting vinden in de tentoonstelling, die de honderdste verjaring der geboorte herdenken moest van een meester, die, op het oogenblik, dat het Romantisme in Frankrijk en in België hoogtij vierde, bij ons de hoogste klassieke kunst voortbracht.
En men vergisse zich niet in de beteekenis, die ik hier aan het woord ‘klassiek’ hecht. Ik wil niet zeggen, dat Eugène Smits, midden in de groote romantische strooming, die ook in dit land zooveel onoogelijke leelijkheid moest nalaten, een geest van conservatisme vertegenwoordigde, zich een ideaal van classicisme had geschapen, dat tegen de verwoedheid van het romantische wilde ingaan, en de rede stellen tegenover wat bij zijne tijdgenooten voor gevoel doorging. Eugène Smits is wel integendeel een man van zijn tijd, die weliswaar te kiesch was om groote hartstochten bombastisch weer te geven, maar daarentegen weleens sentimenteel aandeed - romanticus dan in het elegische.
Doch romanticus (en wij blijven wijlen Fierens-Gevaert dankbaar, dat hij het ons, door het verzamelen van werken, die, opgeborgen in private collecties, voor ons verloren zouden zijn gebleven, zoo overtuigend heeft bewezen),
| |
| |
- romanticus dan, van wien het werk een zoo breed-humaan accent heeft, voorgedragen in zulken absoluut-volkomen vorm, dat het even jong blijft als in den tijd, dat het werd geschilderd. En juist omdat het van dien tijd zoo weinig het merk draagt, noem ik het klassiek. Het is van alle tijden, en staat aldus buiten den tijd. Wel laten de onderwerpen toe, het te situëeren, ook waar men van den ontstaansdatum onwetend zou zijn. Doch de uitbeelding ervan is van zulken aard, dat zij een uitzicht van eeuwigheid aannemen, waar alle vraagstukken der techniek hunne beteekenis bij verliezen. Eugène Smits maakt, eenvoudig, groot schilderwerk, en men denkt er niet aan het in een tijdvak onder te brengen.
Wel te verstaan is dit werk, niet meer dan welk ander, geen vrucht van spontane generatie. En dat het klassiek aandoet in den door mij aangegeven zin, sluit niet uit, dat het een persoonlijk karakter draagt. Men kan heel goed vaststellen, welke de neigingen waren van Eugène Smits, en welken weg zijn voorkeur uitging. Zonder twijfel staat hij heel wat dichter bij een Louis David dan bij een Paul Delaroche of zelfs een Eugène Delacroix. Had hij trouwens niet gewerkt met Navez, die van David de beste Belgische leerling was? En toch heeft hij iets in zich, dat hem algemeener, ruimer maakt dan zijn meester Navez en zelfs, in zekeren zin, dan David; iets dat hem meer buiten den eigen tijd plaatst, op een vlak waar wij hem kunnen vergelijken met meesters, van wie men niet meer vraagt, tot welke eeuw zij hebben behoord. Hij draagt in zich eene volmaaktheid, die niet vastzit aan een kanoon, aan een credo; eene perfectie, die zelfs boven de keurende intelligentie uitrijst, eene schoonheid ‘sensible
| |
| |
au coeur’, zooals Pascal zei, die, in de allerbeste gevallen, alleen nog afhangt van een imponeerend gevoel en eene lijdzame hand. Zijne kunst is van altijd en van iedereen; men zoekt niet naar haar oorsprong of haar zetelplaats; zij is voor den toeschouwer, die niet bepaald aan kunstgeschiedenis doet, vrij van tijd en van ruimte. Zelfs waar zij gebonden is aan het historisch verschijnsel, dat Romantisme heet, rukt zij zich onwillekeurig uit dit phenomeen los.
En nochtans kan men in Eugène Smits gemakkelijk den Vlaming herkennen. Het is vooral door zijne kleur, dat hij het blijkt te zijn. De behandeling van de kleur door zijne tijdgenooten is doorgaans overdrachtelijk. De romantische felheid zocht ook in de coloristische bestanddeelen de dramatische kracht. De klassieken, die ze onmiddellijk voorafgingen, hadden doorgaans voor de kleur een misprijzen, dat men begrijpt, als men hunne vooral-decoratieve inzichten beschouwt. Zelfs op kleur-gevoelige Vlamingen konden dergelijke voorbeelden een beslissende invloed hebben, en, wij bezitten uit dien tijd schilderijen genoeg, die het bewijzen. Te meer daar men er om die jaren over de voorbereiding van een schilderij - grauwverf en hars, gedekt met glacis - theorieën op nahield, waar wij op coloristisch gebied helaas de uitwerking van vaststellen.
Voegt daaraan toe, dat Eugène Smits' groote en eenige hartstocht het Italië van Raphaël is geweest. En nu is het Italiaansche kleurgevoel zoo verschillend van het Vlaamsche, en tevens, voor wie decoratief voelt, zoo verleidelijk, dat men over een al heel sterk temperament moet beschikken, om er aan te weerstaan, of het althans te verwerken.
| |
| |
Zulk een temperament nu heeft Eugène Smits ongetwijfeld bezeten. Deze idealist, die zich door zijne grootschzuivere inzichten tegen de troebelheid van het romantisme zou vrijwaren, had een realistisch kleurgevoel. Nederlander, voelde hij atmospherisch. Waar voor vele van zijne tijdgenooten de kleur niet anders was dan het invullen van den geteekenden vorm krijgen de zelfs abstracte figuren van Eugène Smits eene stemmingswaarde, zooals alleen Nederlanders die weten aan te geven. Zij leven in eene omwikkeling van licht: het is het licht, dat de kleur bepaalt als iets onvermijdelijks, iets dat niet van wil of keus, of zelfs van toeval afhangt. Zijn leven lang schildert Eugène Smits allegorieën, maar die allegorieën krijgen de waarde van een warm-doorleefd symbool, juist omdat zij ademen in een zeer bepaalden, een rijken en zoelen luchtkring. Deze decoratieve abstraheerder is bij nature een colorist, die niet zoekt zich-zelf te verschalken en zich trouwens moeilijk zou kunnen bedriegen. Iemand, die trouwens, eenmaal aan het schilderen, aan niet anders meer dan aan te schilderen dacht, zoo goed als hij het kon.
Een schilder, die verder een lyricus was. Hetgeen weer het intellectueele, het eenigszins afgetrokkene van zijn arbeid komt bezielen. Het evenwicht van zijne doeken wordt nooit starheid; steeds golft er een beweeglijke rythmus door. De sereene lijn gaat aan het oog van den toeschouwer wiegen op den harteklop van zijne aandoening. De schilder vertoont geene majesteit dan verlevendigd door diep-menschelijke gratie. Men kan van de figuren, die Eugène Smits, ook met louter decoratieve bedoelingen, schildert, hartgrondig houden. Hij die voor romantische emphase
| |
| |
steeds een afschuw heeft betoond, hij wordt nooit droog. Dat zijne personnages, door de macht van de gekleurde stofuitdrukking en van den lenigen rythmus leven en als warm-levend aandoen, belet, dat zij in de verste verte literair zouden lijken.
Want hoe goed alles bij Eugène Smits overwogen weze: stand van elk figuur, afzonderlijk, samenvoeging der figuren, integratie der landschappelijke omgeving en stylisatie ervan, kleedij en ornaat, en tot zelfs den grondtoon, die de voordracht warm of koel zal maken, hij bezit den zin van het leven of beter: het is de zin van het leven dat heel zijn werk doorzindert. Geen schilder uit den tijd der Romantiek, die meer dan hij gestreefd heeft naar stijl. Een figuur is voor hem een vraagstuk van omlijning: men zie maar zijn ‘Lansquenet’: waarlijk-romantische opdracht. Doch merk, hoe deze gestalte, geschreven binnen de meest-stipte der arabesken, gezien haast als een beeldhouwwerk, nochtans gang en tred van het leven behoudt, en zelfs de allures van een levensinzicht, van eene psychologie.
Groote paneelen als ‘La Marche des Saisons’ uit het Museum voor moderne kunst te Brussel, als ‘Roma’ uit het bezit van den koning, komen dat levensgevoel nog beter bevestigen dan werken van meer-intiemen aard als ‘l'Enfant à la poupée’ of afzonderlijke, psychologisch-bedoelde figuren. Het is niet alleen het trillen van het omwarende licht, het is een soort gevoel-van-saamhoorigheid, die de personnages verbindt tot éen levende eenheid,. Maar neen: het is eenvoudig het mededeelzame, teedere en fijne van Eugène Smits' genie, dat ons, boven de tijden heen, blijft boeien.
| |
| |
En het is dan ook niet zonder weemoed, dat wij terugdenken aan den man, die ons dit genot heeft geschonken. En wiens laatste redevoering, juist bij de opening van dit ensemble van Smits' werk ons met geestdrift meer tentoonstellingen als deze beloofde....
N.R.C., 24 December 1926. |
|