tenaar en van schrijver wist te versmelten in zijne verzen en zijne prozastukken - zijn plastischen arbeid sluit ik hier uit, - daar vermocht hij tot een hoog punt van voortreffelijkheid te stijgen.
Bij het verschijnen van zijne twee bundels verzen bleek echter afdoend: eene diepere, eene waarlijk-overtuigende personaliteit bezat Edmond van Offel niet, met al de handige gratie die hem kenmerkt. En het blijkt nu weer uit zijne verzameling verhalen, die hij onder den titel van ‘Naar 't levend model’ bij Opdebeek heeft uitgegeven.
Al die verhalen en schetsen zijn betrekkelijk oud: zij gaan van 1901 tot 1914. En men merkt het aan den stijl, aan den impressionistischen, Van Deysselschen stijl van vóór 1910. Die stijl doet, bij oppervlakkig lezen, verouderd, en zelfs ouderwetsch aan. Bij aandachtige lectuur blijkt er echter Van Offel's gevoeligheid uit, waar ik van sprak, en die getuigt van de zuivere ontvankelijkheid zijner zintuigen. Thans eischt men iets anders dan die ‘allerindividueelste expressie’. Doch als die expressie nu eens samengaat met eene echte, eene door en door oprechte emotie (al kon ze dan wel wat eenvoudiger en directer), dan beken ik gaarne, dat ik er gewichtig-ethische gemeen-plaat selijkheid voor prijs geef.
Er is de intelligentie van Edmond van Offel: weinigen zullen blijven stilstaan bij een geval als aangegeven in ‘Vrijen’ (reeds in 1901 uitgegeven) of in ‘Van den Schoolmeester’ (1907), dat heel wat dieper reikt dan vele, lang-uitgesponnen verhalen over kinderenpsychologie.
Over Van Offel's plastisch vermogen had ik het aangaande ‘Vastenavond’. Doch met al deze kwaliteiten, die ik zeer gelukkig ben te mogen aanstippen, ontsnapt