| |
| |
| |
Kunst te Brussel
I
George Minne
Albert Servaes
Brussel, 21 November.
Als het niet bloot toeval is, zal het velen bevreemden te zien, dat George Minne en Albert Servaes in de Kunstzaal Le Centaure samen ten toon stellen. Het zal wel George Minne niet zijn, die Albert Servaes gaan halen is om dezes schilderijen naast zijne beelden en teekeningen te plaatsen: zulk een ‘repoussoir’ heeft hij waarlijk niet noodig en het kan niet anders of hij weet het. Is het dan Albert Servaes, die hulp en meêwerking van George Minne's hoogstaanden roem is gaan vragen? Dan kon hij waarlijk aan zich-zelf geen slechteren dienst bewijzen, vooral bij de expositie, waar hij zijn werk naast dat van onzen grooten beeldhouwer toont.
Het is hier natuurlijk niet om een verschil in de hoedanigheid te doen: Albert Servaes is waarlijk te intelligent dan dat hij zijn arbeid naast dien van George Minne zou gaan hangen om er de groote technische kwaliteiten van te doen uitkomen. Waarin Servaes, zoo hij inderdaad het gezelschap van George Minne heeft uitgelokt - en dat zal wel het geval zijn, - waarin Servaes zich heeft vergist, dan is het in de eventueele meening, dat er tusschen beider geaardheid eene zekere gelijkenis kan bestaan, of dat elks geaardheid die van den andere aanvult of, desgevallend, beter doet uitkomen. Vergissing die te grooter is, naar wat hetgeen Minne ditmaal ten toon stelt
| |
| |
ook en vooral naar den grond verschilt van hetgeen Servaes ten toon stelt.
Verschil in de kwaliteit: is het wel noodig er op aan te dringen? Een schilder is nu eenmaal geen beeldhouwer; de beeldhouwkundige techniek is zoo heel anders dan de schilderkundige en, waar bij schilderkunst als bij beeldhouwkunst de techniek eene zoo groote, niet alleen practische, maar ook gevoelige rol speelt, spreekt het van zelf, dat het al heel gewaagd is, een beeldhouwer bij een schilder te gaan vergelijken, tenzij om vast te stellen, wie van beiden in zijn vak het vaardigst is, practisch dan - ik bedoel: wat het eigenlijke ambacht betreft, - of als technische uiting van geestelijke gesteldheid.
Ik herhaal het: Albert Servaes zal wel niet zoo vermetel zijn geweest, zich technisch met George Minne te willen meten, zij het dan ook maar van ambachtelijke zijde. Niemand heeft voor dergelijke plastische kunde meer eerbied dan George Minne. Ik zal niet zeggen, dat Albert Servaes daarentegen geen achting zou hebben voor het schilderkundig ‘métier’, maar ik kan niet nalaten vast te stellen, dat hij van die achting nooit zeer overtuigende blijken heeft gegeven. Vraagt men aan George Minne naar zijne meesters, dan antwoordt hij, hoe het sommigen verwonderen moge, die hem slechts oppervlakkig kennen: ‘De Grieken en in de eerste plaats Phidias’. En inderdaad, zagen wij niet hoe hij, gestegen tot het hoogste kunnen als tot den meest-gewaardeerden roem, ineens bevreesd om de eigene, te gemakkelijk geworden formule, zich weêr ter school begaf van de natuur, zich weêr als een nederig leerling ging toeleggen op de angstvallige studie van het levend
| |
| |
model, op het minutiëus boetseeren van het minste spiertje, van de geringste pees, van den bloedader die kruipt over eene hand, van de trilling die een mondhoek vertrekt. Dat hij daar nooit eenige monumentaliteit bij verliezen zou, het is misschien het geheim, als het bewijs van zijn genie; doch het is meer nog het beste blijk van zijne technische onderlegdheid. Zijne bouwkundige opleiding, die voor hem van zulk een groot gewicht is geweest, heeft hij aangevuld met eene kennis der anatomie zooals de meesten hem die mogen benijden: het heeft hem toegelaten eene stylistische vereenvoudiging aan te durven, die nooit gebrekkig zou uitvallen, juist omdat zij nooit de diepere werkelijkheid van den vorm uitsloot. Er komt bij, dat juist die grondige vaardigheid George Minne toelaten zou de geheimste wendingen van zijn innerlijk leven te openbaren.... voor zoover hij dit werkelijk wenschte te doen. Misschien veel meer dan hem lief was, heeft men van George Minne's mysticisme gesproken. Het is omdat iedereen voelde dat zijn werk doortrokken is met geest. Omdat hij de materie zoo stevig beheerschte was hij, bij uiting van den geest, van de materie zoo los. Het is George Minne niet die voor technische anarchie zou pleiten: daarvoor heeft hij te veel aan zijne technische wetenschap te danken.
En Albert Servaes? Hij is, formeel, veel minder een anarchist dan men aanvankelijk denken zou; veel minder althans dan heel wat tegenwoordige jongeren. Ik ga verder en zeg: zoo Albert Servaes vrij schijnt te staan van de vaste regelen, die men op de teekenacademie aanleert, dan is het, omdat hij nog steeds met het teekenen en het schilderen heel wat last moet hebben. Gij weet het: ik hou niet van de gemakkelijke schilders, ik hou niet van
| |
| |
kunstenaars, die leven op de knepen alleen van het ambacht. Ik houd integendeel van artisten, voor dewelken elk nieuw-opgezet werk een probleem, een zelfs heel moeilijk probleem is, en die dat probleem niet dan met schroomvalligheid aandurven. Maar... ik waardeer dan ook weer de elegantie, zooniet het gemak en nog meer de knapheid, waarmede zij het probleem weten op te lossen. Het heeft geen zin, zich voor een vraagstuk te plaatsen, zonder de middelen in zich om er een antwoord op te vinden. En nu zal ik wel de laatste zijn om te beweren, dat men die middelen alleen op school leert; met Chamfort ben ik integendeel van meening, dat men niets zoo goed kent als wat men uit eigen wezen heeft ontdekt. Doch - heeft Albert Servaes wel vele van zulke ervaringen te boeken? Het treft, dat hij zijn plots en zich zoo vlug verbreidend succes van voor enkele jaren niet aan schilders, maar aan literatoren heeft te danken. En men spreke hier niet van nijd: een goed en waarachtig schilder zal steeds bij een vakgenoot goede en waarachtige schilderkunde met waardeering erkennen, ook waar die vakgenoot geheel andere wegen uitgaat; schilderen immers onderstelt een groote ambachtelijke liefde, en minnaars hebben altijd sympathie voor elkander. De liefde tot het schilderen bezit Albert Servaes ongetwijfeld, maar zij gaat nog steeds met onhandigheid samen. Hij weet hoe welsprekend, hoe vol beteekenis de kleur kan zijn, maar niemand in dit land misschien is er verder van af, een colorist te mogen heeten. Het spreekt vanzelf, dat hij de expressieve waarde van den vorm inziet: nochtans zijn de landschappen die hij thans ten toon stelt zoo goed als vormloos. En juist dat ongemak bij de uiting, die verleidt tot overdrijving, is het
| |
| |
wat den grooten bijval van Servaes heeft uitgemaakt bij menschen, die in de eerste plaats literair voelen. Voor schilderskwaliteiten hebben zij geen oog; zij weten niet, want zij zijn niet bij machte het te onderscheiden, of een schilderij op zich-zelf door zich-zelf goed dan wel slecht is; zij zien en begrijpen alleen het voorgedragen gevalletje, de voorgestelde anecdoot: te beter dan, want te gemakkelijker, waar de uitdrukkelijkheid grooter wordt. Het is door die uitdrukkelijkheid, die met goede schilderkunst niets te maken heeft en dan nog meer bombast dan echt gevoel is, dat Albert Servaes treft. Of hij met zijne tegenwoordige zonsondergangen weer eenzelfde succes zal hebben, weet ik niet: ik zal alleen maar zeggen, dat zij mij als schilderwerk maar weinig vermogen te boeien.
Was het, zooniet de technische evenwaardigheid, dan misschien gelijkenis naar de geestelijke geaardheid die George Minne en Albert Servaes op deze tentoonstelling van ‘Le Centaure’ samenbracht?
Zeker, beiden zijn religieuze kunstenaars, ook waar zij hunne voorwerpen niet aan den godsdienst ontleenen. Doch, hoe groot ook weer het verschil! Godsdienstig in alle waarachtigheid is Servaes alleen, als hij zich laat binden door kerkelijkheid. Ik zal niet beweren, dat alle mystieke zin bij hem afwezig zou zijn, en dat hij ook bij buiten-kerkelijke voorstellingen naar uiting van dien mystieken zin niet streven zal; niet meer dan dat ik in deze zijne volstrekte oprechtheid niet erkennen en loven zou. Dat echter streven bij hem niet steeds synoniem van slagen kan heeten, staat thans zeker bij zoo goed als ieder vast. Het kan trouwens heel goed zijn - en ik geef het onmiddellijk toe -, dat juist zijn gebrek aan tech- | |
| |
nische vaardigheid hem in deze leelijke parten speelt. Maar men kan ook heel goed en heel terecht meenen, dat bij den mystischen zin van Albert Servaes, hoe onaangevochten-oprecht deze ook zij, er toch wel een goed deel onbewust opzettelijkheid is. Voeg er aan toe zijn steeds aanwezige zucht tot dramatiseeren, die lengerhand Servaes' merk, om niet te zeggen zijn rhetoriek uitmaakt en gij zult inzien wat het onmiddellijk blijkend verschil tusschen hem en George Minne uitmaakt.
Onnoodig uit te weiden: wie, die de spiritualiteit van George Minne in hare geteekende of gebeeldhouwde uiting niet kent? Spiritualiteit, die niet aan een dogma gehouden is, of althans schijnt; spiritualiteit, die, in steeds meer gelouterde verschijning, uit den diepsten grond van zijn wezen oprijst en, in tegenstelling juist met die van Servaes, zich juist dan het zuiverst laat gelden, waar zij niet gebonden is aan een opzettelijkreligieus onderwerp.
N.R.C., 23 November 1926. |
|