nadeslag in den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg te Gent, met mevrouw Dons-Albregt en den heer Arie van den Heuvel een bijval genoten die te grooter werd, toen men vernam, dat deze beschaafde tooneelwerken uit de pen kwamen van iemand, die het twintigste jaar nauwelijks had bereikt. Het was voor haar een zeer groot succes, zoodat haar naam in deze stad nooit zijn schoonen klank heeft verloren. Het bracht meê, dat hare meisjesboeken Schoolidyllen, Tweelingen, en later 't Veulen en In de dop gemakkelijken ingang en gretigen bijval oogstten bij onze vrouwelijke schooljeugd, - zij die de toekomst zou voorbereiden, beter en meer dan wie ook.
Geen wonder dan ook dat mevrouw Top van Rhijn-Naeff, toen zij onder de eerste der Hollandsche ‘jongeren’ was om de ‘Groot-Nederlandsche Congressen’ bij te wonen, te Gent, te Brussel, te Antwerpen, van die jongeren in Vlaanderen, éen der bekendste en zeker de populairste bleek te zijn. Toen de ‘Vereeniging van Nederlandsche Letterkundigen’ tusschen schrijvers van Noord en Zuid nauwere toenadering bracht, en wij intusschen hare rijpere romans hadden gelezen, rees onder ons de faam en de bewondering voor de vrouw, die van de Vereeniging eene verschijning vol gratie was. Er werd meer en meer in dit land van mevrouw Top van Rhijn-Naeff gesproken. En er waren Gentenaars, die er fier om waren, haar voor Vlaanderen zoo goed als ontdekt te hebben (al zou zij ook zonder hen haar weg wel hebben gevonden).
Gisterenavond was Top Naeff weêr in Gent. Dezen, die haar in de jaren 1890 persoonlijk mochten leeren kennen, heeft zij eene illusie vol vreugde bezorgd, en iets als eene geruststelling: zij zelf is zoo weinig verouderd,