zonder veel onrust, die maling heeft aan verborgenheden (ik heb u reeds gezeid dat hij geen sterk psycholoog is) en het houdt bij uiterlijke constatatie, waar hij onmiddellijk met een vlakke gevoeligheid op reageert; en dat is bij een ‘conteur’ weer een hoedanigheid, waar zijn voordracht niet dan bij winnen kan, al zal het misschien sommige lezers onbevredigd laten. Gauchez laat het intusschen toe, met zijn vertelsel aardig en gemoedelijk te boeien.
Die kunst-van-het-vertellen, die de kracht, wellicht de eenige kracht van een Hendrik Conscience uitmaakt en overigens een echt-, een haast-specifieke Vlaamsche kracht blijkt te zijn (denkt hier maar eens aan den, anders zooveel rijkeren, Cyriel Buysse), - die kunst-van-vertellen is voor Maurice Gauchez in deze ‘Maison sur l'Eau’ een dubbele redding geweest.
Een eerste redding omdat het dit boek, op zich-zelf beschouwd, leesbaar maakt. Als ‘gegeven’ is het verhaal niet zoo heel boeiend. Het is het zelfs in mindere mate dan het voorafgaande ‘Cacao’, dat meer verscheidenheid bood. De rivaliteit van twee meisjes om één jongen is een nogal-banaal geval. Het verloopt zonder veel bijkomstigheid. De film ervan kon meer afwisseling bieden. En alleen psychologisch uitbeelden zou vermogen, de belangstelling ervoor te verhoogen; en juist dit is, ik zei het, vrijwel primitief. Doch de smakelijke inventie, zijn gebaar, ik ging haast zeggen de klank van zijn stem, en tot zelfs de herhaling van pittoreske bijzonderheden - een graantje zout, dat altijd den zelfden smaak heeft maar telkens de tong komt prikken - doen het, dat men den schrijver gedwee, en zelfs met een prettig gevoel,