literairen hemel - neem mij de beeldspraak niet kwalijk, - hoog- en klaar-opflakkerende vuren.... die helaas meestal al te vlug zijn gebluscht. Dichters die waarlijk iets nieuws aanbrengen dat, ook bij vreemde invloeden, onmiddellijk aangrijpt en overtuigt, zijn doorgaans vlug uitgezongen. Denkt, behalve voornoemde voorbeelden aan Musset; denkt aan Rimbaud en aan onzen armen Van Langendonck.
En er zijn ook dichters die, vóór ze hunne eigen personaliteit openbaren of zelfs maar ontdekken, een aanloopje noodig hebben. De zóó gevoelige Verlaine debuteert als de meest-onaanroerbare volgeling van Leconte de Lisle, hij die toen dichtte:
Est-elle en marbre ou non, la Vénus de Milo?
terwijl Mallarmé zich-zelf niet vastklonk in zijne diamanten boeien dan na een langen tocht op den parnassiaanschen stroom.
En dan zijn daar eindelijk dichters, die wel degelijk iets beters zijn dan eenvoudige verzenmakers (de klank van hun vers is een waarborg die niet bedriegt) en die wel degelijk eene personaliteit bezitten (wie dan, die zich niet verheugt in eene personaliteit?), doch van wie die personaliteit eerder receptief is dan constructief, of bij dewelken het critische oogenblik tusschen concipiëeren en elaboreeren zoo lang is, en des te meer aan het gevaar bloot staat van allerlei invloeden, dat de persoonlijkheid ervan uit der aard andermans gedaante aanneemt. In de Vlaamsche literatuur zijn daar, van Pol de Mont tot Karel van den Oever, heel wat voorbeelden van aan te toonen (ik klim hier natuurlijk de ladder der eeuwen niet op). De dichters van dit soort zijn geen eigenlijke epigonen te noemen; heel dikwijls verbranden zij