dagen voor het uitbreken van het wereld-cataclysme. Een laatste visioen van schoonheid uit wat thans geworden is de oude wereld, een wereld waar wij thans zeker al de gebreken, al de vooroordeelen, al de slechte gewoonten van inzien, doch waar wij niet aan terugdenken zonder weemoed. Wij hebben, wel is waar, den troost, dat men weêr rozententoonstellingen gaat houden. Maar er is, buiten die tentoonstelling, veel dat gebroken ligt, blijkbaar voor goed en dat niet meer wordt opgewekt.
De tegenstelling: het brutaal intreden van den oorlog, enkele dagen slechts na 't genieten van een schoonheidsbedwelming die ons nog steeds vervulde, die tegenstelling heeft ons in dien tijd het losbarsten van gruwelijk geweld te smartelijker gemaakt. Thans lijkt dit ook ons nogal vulgaire sentimentaliteit. Maar sentimentaliteit wordt eerbiedwaardig als zij maar echt is; en mij is die sentimentaliteit heilig (ik die nochtans niet gewoon ben mijne gevoelens te vertroebelen), omdat zij in mijn leven is geweest een oogenblik, een lang oogenblik van hooge spanning, die ik weer, en nauwelijks verzwakt, heb ondergaan, toen ik de allerjongste rozenexpositie, die waar ik nu over schrijf, bezocht heb.
Al leek ze mij, kritisch beschouwd, minder-goed-geslaagd dan die van voor twaalf jaar. Of speelt mij hier weer de verheerlijkende herinnering haar gewone parten?
Zeker is dat de tegenwoordige tentoonstelling minderruim was ingericht. Deze van 1914 was ondergebracht in de groote zaal van het Casino, waarvan het glazen gewelf, met zijne dunne, licht-blauwe vela, een wonder sprookjeslicht doorliet, eene atmospheer schiep die de fijne kleuren als overzeefde met geheimzinnigheid, als verdoezelde