van Sarment's werk, vervangen door een overdaad van juiste détails, waarmede de dramatis personae zoo precies hun gemoedsaandoeningen aanduiden, dat wij er minder door bevredigd zijn dan door de huiveringwekkende pauzen van Sarment's drama's. André Rivelle zegt te veel. Hij zegt alles te duidelijk. Zijn personages zijn te spraakzaam. En mooi-praterij is nog niet altijd poëzie. Niettemin verrast menigmaal een schoon oorspronkelijk vers en in het derde bedrijf van zijn stuk bereikt de auteur een tooneel, waarom wij hem veel, dat minder goed is, vergeven kunnen.
De letterkundige René Doriac heeft Régine lief. Zij is een gewezen tooneelspeelster. Haar voorkeur gaat naar Jacques Sartaud, die méér dan de artist Doriac een man is.
Nu overkomt Doriac iets in den aard van het ongeluk dat Jean treft in ‘Le pêcheur d'ombres’. Maar niet zwakzinnigheid schenkt André Rivelle zijn held, zooals Sarment doet, maar een minder gecompliceerde ziekte: blindheid. Als de artiest blind is trekt zijn geliefde Régine er uit met haar minnaar Sartaud - en de sukkel blijft alleen over in de desolatie van zijn eeuwigen nacht. Hij behoudt echter een vriend, den acteur Méridon, die den ongelukkige een laatsten schijn van geluk wil geven. Méridon heeft een vriendinnetje Arlette, die optreden zal in de plaats van de weggeloopen Régine. En men maakt Doriac wijs dat het niet Régine is, maar Arlette, die wegliep met Sartaud. Het gevolg van de list is echter anders dan men kon vermoeden. Want Doriac, bij 't vernemen van het valsche nieuws van Arlette's vlucht, is zeer droefgeestig hierover, omdat hij weet dat Arlette bemind wordt door een