zag: eveneens een glorie van het Vlaamsche Leieland, van de beemden der ‘golden river’, zoo rijk aan befaamde kunstenaren.
Toen sprak een afgevaardigde der Koninklijke Vlaamsche Academie eenige woorden, die gij letterlijk terugvinden kunt in ‘Kunst en Geest in Vlaanderen’, door Karel van de Woestijne.
De heer Georges Chabot, leeraar in de kunstgeschiedenis aan de teekenacademie te Gent, schetste dan op fijne en boeiende wijze de kunst van Emile Claus en gaf hare plaats aan in den tijd en in de ruimte, als ik mij aldus uitdrukken durf.
Waarna een neef van Emiel Claus, die zijne afstamming waarlijk niet verloochenen kan, uit naam der familie bij beurten geestdriftig en bewogen de overheden, de redenaars, de vrienden en bewonderaars, zoo talrijk opgekomen, dankte.
Nog enkele woorden van één ouden vriend van Claus en... aarzelend piepen kinderstemmetjes op, een beetje schuchter en zuur eerst, vaster weldra en bewust overtuigd: het is de schooljeugd, die Benoit's ‘Beiaardlied’ inzet - een waarlijk-ontroerend oogenblik....
De plechtigheid is afgeloopen. De koperen fanfares schetteren als eene uitdaging aan de zon. Het volk komt in beweging, bij het geschal, dat de dorpstraat doordavert. De tallooze kroegen plengen frischte. De herbergiers zegenen den dag dat Claus te Vijve Sinte Elooi werd geboren.
Intusschen ontvangen de burgemeester en mevrouw Boulez in hunne weidsche woning de familie Claus, de overheden, de aanwezige kunstenaars. Echt-Vlaamsche hartelijkheid