Verzameld journalistiek werk. Deel 14. Nieuwe Rotterdamsche Courant september 1925 - november 1926
(1994)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
Piet van WijngaerdtHet is de eerste maal niet, dat een Nederlandsch schilder, ook afzonderlijk, te Brussel exposeert, maar het gebeurt toch al te zelden. Waar Belgische schilders, ook lang vóór den oorlog, maar meer bepaald sedert dien, den weg naar Nederland hebben gevonden en er steeds dankbaar terug van gekomen zijn, moeten wij wel bekennen dat wij, zoo diep met de Nederlanders verwant, zoo weinig van hunne plastische kunst - en trouwens nog minder van hunne muziek - kennen, alleen doordat Nederlandsche plastici ons nooit hunne werken toonen. Wij zijn overstroomd met Fransche schilderijen: geen week gaat voorbij, of wij vinden een Franschen naam op deze of gene van onze tallooze Brusselsche kunstzalen. Deze kunstzalen, de beste althans, zouden zonder de minste weigerende houding een Nederlandsch experiment wagen; daar ben ik innig van overtuigd. Zijn het dan de Nederlandsche schilders, die tegenover België weigerachtig staan? Ik kan het moeilijk gelooven, te meer daar, practisch gesproken, Brussel een niet te onderschatten afzetgebied is geworden: dat kunnen de Franschen getuigen. Zeker, ik weet wel, dat de beste Nederlandsche namen hier in Brussel nog maar weinig weêrklank vinden; maar - kan het wel anders? Bij herhaalde inzendingen zou de belangstelling zonder twijfel steeds stijgen, en ik geloof, dat uwe schilderende landgenooten, en meer bepaald de jongeren, zich weldra | |
[pagina 340]
| |
over de genomen moeite niet zouden beklagen. Terwijl ze zoowel bij kunstverkoopers als bij publiek - en dat publiek voelt op dit gebied meer en meer internationaaleen steeds guller onthaal zouden vinden. Van 6 dezer tot over een paar dagen stelt Piet van Wijngaerdt alhier een twintigtal doeken ten toon in ‘La Vierge Poupine’. Voor eene eerste expositie is dit zeker niet het gunstigste lokaal. Waarmede ik niet bedoel, maar het minste af te doen van den lof, die deze onderneming toekomt om haar durf, hare kieskeurigheid, hare strijdbaarheid: de tentoonstellingen zijn er zoogoed als altijd belangwekkend. Het groote publiek lokt ze echter vooralsnog niet aan, - niet in de maat althans van, bijvoorbeeld, ‘Le Centaure’, die, trouwens veel beter ingericht, aan exposeerende artiesten dan ook heel wat meer voldoening vermag te verschaffen. Nochtans heeft het Piet van Wijngaerdt niet aan bijval ontbroken, vooral niet bij de kunstenaars. Wij zijn hier te Brussel wel een beetje verwend: aan geen enkel experiment op het gebied der schilderkunst vermogen wij hier te ontsnappen; Parijs pleegt ons met gretigheid te sturen alles wat er als het allernieuwste geldt, ook waar het komt uit Japansche, Russische, Amerikaansche handen, en het gebeurt niet zelden, dat juist dat allernieuwste de meeste belangstelling wekt. Anderdeels bezitten wij thans in eigen land eene pleīade schilders, die, tot volle rijpheid gekomen, aan hoedanigheid als aan hoeveelheid voor geen enkel land hoeven onder te doen, en daarenboven zeer eigenaardige, zeer persoonlijke hoedanigheden vertoonen, die zich meer en meer ontwikkelen. Het eerste verschijnsel brengt meê, dat het publiek zich, jammer | |
[pagina 341]
| |
genoeg, laat afleiden van de louter-picturale qualiteiten van een doek, om van de uitdrukkelijke nieuwheid, die het biedt, te genieten; het tweede verschijnsel, dat hetzelfde publiek niet zelden de buitenlandsche schilders bij de onze gaat vergelijken, wat wel eens ten gunste van de onze gaat uitvallen. Piet van Wijngaerdt heeft de dubbele proef met eere doorstaan. Zeker, zijn werk is niet van dien aard, dat het verbluffing zou verwekken. Het is te degelijk, te ernstig, en laat ik maar zeggen te zuiver, dan dat het zou streven naar het soort succes, dat van excentriciteit afhangt. En dat vooral hebben de Belgische artiesten erin gewaardeerd. Want, met alle mogelijke bewondering voor wat wij uit Frankrijk te zien krijgen, blijven wij een ras van schilders, dat van schilderkundige materie blijft houden, boven alles uit. Onmiddellijk heeft Piet van Wijngaerdt dan ook de warme sympathie van onze schilders gewonnen, en niet alleen met zijne forsche en toch fijne, steeds indrukwekkende stillevens, die hier in het bijzonder aantrokken, maar met zijn waarlijk imponeerende, zoo breed-gedane en nochtans zoo doorwrochte ‘Drie Boeren’ en het machtige zelfportret, beide uit de verzameling Boendermaker. Dat sommige van zijne landschappen misschien minder gesmaakt werden, kan hieraan liggen, dat sommige felle, sterk-contrasteerende lichtvlekken op het eerste zicht niet goed te rechtvaardigen zijn. Doeken echter met meer gedempte kleur als het ‘Boschlandschap in de omstreken van Haarlem’ treffen door onmiskenbare grootschheid. Het spreekt van zelf, dat het niet in mijne bedoeling kan liggen, u een kunstenaar te openbaren, dien gij bij | |
[pagina 342]
| |
machte zijt, zooveel beter te kennen dan ik. Ik geef u dan ook niets dan mijn indruk, getoetst weliswaar aan het oordeel van de Belgische schilders, met dewelke ik er over heb gesproken. Dat oordeel is zeer lovend: het moge Piet van Wijngaerdt er toe aanzetten, later naar Brussel terug te keeren, en liefst dan gevolgd door zijne kunstgenooten, die zullen leeren begrijpen, dat zij te Brussel welkome gasten zijn.
N.R.C., 19 Maart 1926. |
|