voorvader, en weldra als model ging voorstellen - men weet de rol, die een André Lhote met zijn opstellen, onder andere in de ‘Nouvelle Revue française’ hierbij gespeeld heeft -, is Ingres éen der meest-geloofde meesters geworden van een aantal Fransche jongeren, tot schade van, in tegenstelling met zijn meester Louis David. Men wilde naar zijn voorbeeld bouwen eene nieuwe school, - ik zeg niet: een nieuw academisme.
Nochtans ligt daar het gevaar van eene al te groote Ingres-bewondering. Ik heb het hier telkens herhaald: David is niet academisch, en zoo hij tot navolging aanleiding gegeven heeft - navolging, die trouwens niet heeft geduurd -, dan ligt dat alleen aan de grootheid van zijne personaliteit, en niet aan het dogmatische, dat hem eigen zou zijn geweest. David wil natuur, en niets anders; hij geeft ze zooals hij ze, gefiltreerd door een zeer dynamische geest, heeft gezien.
Men kent daarentegen, de zoo dikwijls herhaalde formules van Ingres: ‘Dessinez les deux profils, et mettez dedans ce que vous voudrez’; men kent zijne moedwillige vervormingen van die ‘profils’, en de overtollige wervels van zijne naakte ‘Odalisque’; men weet hoe hij den jongeren aanried, vooral niet naar het levend model te teekenen, maar naar gravures van algemeen-bewonderde beelden en schilderijen. Welk een verschil met David, die zich beijverde, het voluum in zijne pezige rondheid, zij het ook gestabiliseerd, uit te drukken; die geen figuur definitief op zijn doek neêrzette zonder het met vlugge stiptheid naar het leven te hebben geteekend; die, nu ja, naar eene harmoniëuze samenstelling drong, maar niet dan ze te hebben ervaren in zijn woelig innerlijk. Ingres, hij,