wijlen Edmond Picard, den grooten jurist, de ruime intelligentie, wiens grootste gebrek was, nooit te willen meêgaan in eene onderneming, waarvan hij niet als leider was aangewezen. Picard, niet meer dan Jules Caesar, wilde nergens de tweede zijn. Waar het voorkwam, dat hem de eerste plaats niet werd toegekend of dat hij die eerste plaats, weze het stormenderhand, niet kon innemen, stelde hij tegenover het bestaande instituut een aardgelijk instituut, waarin hij natuurlijk de baas was, en dat trouwens bezield was met een revolutionairen geest, die heel vaak goede vruchten heeft afgeworpen. Hij had zich tot lijfspreuk ‘je gêne’ gekozen: dit was weleens inbeelding van zijnentwege, maar bracht toch meê, dat zelfs bezadigde geesten de gebreken gingen inzien van wat al te officieel was.
Aldus stelde Picard de ‘Université nouvelle’, waar hij bekende geleerden aan wist te verbinden, tegenover de Brusselsche Hoogeschool. Aldus ook zijne ‘Académie libre’, vulgo ‘Académie Picard’, tegenover de ‘Académie royale de Belgique’. In die nieuwe Academie hadden, aangewezen door Picard, een aantal jongere schrijvers, schilders, beeldhouwers, bouwmeesters zitting, - en het is waarlijk hunne schuld niet, zoo zij thans geene jongeren meer zijn. Door het uitloven van prijzen hebben zij menig jong talent in het licht gesteld, iets wat niet kan worden gezegd van de andere Académie, die nochtans koninklijk was.
Ook in de stichting van de toenmalige revolutionaire kunstkringen had Edmond Picard zijn deel, dat niet gering is geweest. Het brengt ons tot een verleden van bijna veertig jaar terug. Wij zuchten even. Maar denken toch ook met dankbaarheid aan ‘Les XX’, waar Jan Toorop zoo ijverig aan meêdeed, en aan de gloriëuze ‘Libre Esthétique’, waar-