| |
| |
| |
Gerard Harry
L'indigne rivale
Het is nog zoo heel lang niet geleden dat de Brusselsche journalistenwereld jubileerde tot vier maal toe in enkele weken tijds. Vier ambtsbroeders werden gehuldigd, omdat zij het in het ambacht vijftig jaar lang hadden uitgehouden. Het waren de heeren Jules Hoste, vader, stichter, eigenaar en nog steeds energiek bestuurder van ‘Het Laatste Nieuws’, het eerste en, mag wel gezegd, beste der voormalige Belgische centenbladen, dat op het Vlaamsche platteland zooveel invloed heeft gehad; Victor Reding, elegant redacteur van den mondainen ‘Eventail’, later bestuurder van den Parkschouwburg, die voor het Brusselsche publiek samen Comédie française en Odéon is; Lucien Solvay, de kunstcriticus, vol scherpe partijdigheid - of is het strijdbaarheid? - gebleven, van talrijke Brusselsche bladen; en, laatste in de rij, Gérard Harry, van de vier ongetwijfeld de meest-echte, de ras-journalist, de veelzijdige, alles omvattende krantenman, even ijverig en nieuwsgierig als vóór eene halve eeuw, de man die nog steeds in alles zijne competentie laat blijken en geen gelegenheid laat voorbijgaan tot eene vinnige of joviale polemiek, waarin hij uitmunt.
Gérard Harry, hoe bezig ook in zijn vak, heeft den tijd gevonden een aantal boeken te schrijven, die er eigenlijk buiten staan, al behooren zij feitelijk ook niet, of niet alle, tot het gebied der fraaie letteren: eene studie over het leven en werk van zijn zeer bewonderden vriend Maurice Maeterlinck; ‘Le Miracle des Hommes’;
| |
| |
‘L'Apport moral de la Belgique à la cause des Alliés’; eene monographie over Leopold den Tweede; ‘Le Secret de la Victoire’; ‘Le grand Bourgmestre et les temps nouveaux’. Eindelijk, en daarbuiten, het verhaal ‘Le Revenant’; en een bundel verzen: ‘Fleurs de la Saint-Martin’, waarvan de beminnelijk-ouwerwetsche titel eenigszins den inhoud aangeeft.
En nu dat het uur van het otium cum dignitate voor hem wel mocht geslagen zijn - hij is zooveel jonger niet meer dan vijf-en-zeventig jaar, - nu heeft Gérard Harry voor zijn ijver en zijn onvermoeiden werklust een anderen weg gezocht en gevonden, en hij heeft dezen roman geschreven, die heet: ‘L'indigne rivale’, en die niet minder dan drie honderd bladzijden telt.
De heer Harry heeft met dit boek lang niet gewone ambities. Hij wil dat het weze, voor hem als voor zijne lezers, iets meer dan een beminnelijk tijdverdrijf. Hij zelf schrijft in zijn ‘Avertissement’: ‘J'aurais pu me borner aux aspects romanesques de cette authentique aventure, sans souci de psychologie, de philosophie, de critique des moeurs. Tels que la vie les présentait, ils étaient suffisamment passionnants, et, vierges de toute digression, l'eussent peut-être paru davantage encore. Mais ce livre n'eût été qu'une belle anecdote au goût des gens qui ne souhaitent pas davantage. J'ai préféré qu'il apportât certains enseignements, d'intérêt à la fois général, actuel et permanent sans lesquels une oeuvre littéraire n'est jamais qu'un agréable exercice pour son auteur et une source de très passagères émotions pour ses lecteurs.... J'ai pensé qu'une belle et véridique histoire ne perdrait que l'attrait de la concision, en
| |
| |
servant à quelque chose’. En zoo zijn we meteen ingelicht over wat ons te wachten staat: de schrijver wil heel wat meer zijn dan eenvoudig een verteller: hij is historicus tout court (want hij herhaalt dat zijn roman waar gebeurd is en dat hij het desnoods zal bewijzen), en daarenboven historicus der zeden en meer bepaald der politieke zeden, philosoof, en natuurlijk psycholoog. Waaruit de lezer dan maar de evidente les moet trekken. En onmiddellijk denkt men aan den Paul Bourget der tweede manier, en men is zelfs zeer geneigd te gaan denken aan den Maurice Barrès van ‘Leurs Figures’ en van ‘Une journée parlementaire’. Is het te verwonderen dat men na lezing van het lijvige boek wel eenigszins teleur is gesteld?
Ik zal wel de laatste zijn om te betwisten dat Gérard Harry het onderwerp van ‘L'indigne rivale’ aan de echte werkelijkheid zou hebben ontleend. En eerst wel, omdat het geen zin zou hebben, die authenticiteit te loochenen. Trouwens, de geschiedenis is banaal genoeg om waar te wezen. Luistert maar.
Een jonge, beeldschoone, oud-adellijke en schatrijke vrouw - een weezekind overigens -wordt de prooi van een soort avonturier, een abject wezen, dat haar geld en haar naam misbruikt tot het najagen van zijne politieke doeleinden en het voldoen aan zijn walgelijke passies. Hoe zuiver en edelaardig zij ook weze, vallen weldra de schalen van Herminie's oogen. Niet lang blijft zij blind voor de drijverijen haars echtgenoots. Zij leven dan ook, na regeling van een modus vivendi, gescheiden, hoe ook voor de oogen der wereld en voor de eischen der politiek vereend. Het is nu die politiek die haar redding zal brengen uit een toestand die dag aan dag hachelijker wordt: een Kamerlid,
| |
| |
maar een edel ditmaal, die trouwens een fier edelman is en naderhand niet minder dan een verre neef van haar blijkt te zijn, ontmoet haar, en het kan niet anders of die twee worden, na korten tijd, in alle eer, en zelfs geruimen tijd in alle deugd, op elkander verliefd. Het spreekt van zelf, dat de jonge dame met de verheven ziel in zulk een dubbelzinnigen toestand niet kan blijven vertoeven. Het komt dan ook eenerzijds tot eene echtscheiding, die ons al de verachterlijkheid van den eersten echtgenoot moet toonen, en anderdeels tot een huwelijk, waaruit zal blijken het grondeloos-edele gemoed van den tweede. Helaas, waarom moet deze nu ook een politicus zijn, een zeer nobel maar ook zeer koppige politicus? Zekeren dag verdedigt hij in de Kamer zijne inzichten met zulk een vuur, dat hij er een bloedspuwing van krijgt. Nu is het natuurlijk gedaan met de politiek, de ‘infâme politique’ zooals wijlen de groote minister Lejeune eens zei, ‘l'indigne rivale’, zooals Gérard Harry ze brandmerkt. Nog zal het grafelijke ex-Kamerlid een tijdje leven, lang genoeg om een paar maal vader te worden. Helaas, weldra zal Herminie alleen nog die kinderen bezitten, tot troost van wat de politiek haar ontstelen zou.
Meen niet dat het mij te doen is, een boek als dit, en een boek in het algemeen, af te keuren om zijn inhoud, ook waar die inhoud de hierboven-staande is. De vraag is: hoe wordt dat onderwerp behandeld? Wat heeft de auteur er van gemaakt? En nu zijn er wel goede hoedanigheden in dezen roman te waardeeren. Wie veel gezien heeft, kan veel hebben onthouden, meent Jean de La Fontaine; en nu mocht Gérard Harry vijf-en-zeventig jaar oud worden, en hij is niet minder dan vijftig jaar een speurziek jour- | |
| |
nalist geweest. Wat voor een romanschrijver, ook waar hij pas debuteert, heel wat voordeel inhoudt. Heel een leven aandachtig te hebben toegekeken; uit zijne observaties vlugge gevolgen te hebben leeren trekken; al dien tijd het schiftingsvermogen te hebben aangekweekt en aangescherpt: wat kan er voor den romancier wel nuttiger zijn? En dan, komt de journalist niet in aanraking met duizenden, die er weleens belang bij hebben, aan hem te openbaren wat ze anderen liefst verzwegen houden? Gaat hij niet om in allerlei, anderen gesloten kringen? Heeft men hem niet te zeer noodig, dan dat men hem niet tot zich halen zou, zoodat hem niets zoo gemakkelijk is als de drijfveeren van de menschelijke daden te ontdekken? Journalistiek is een prachtige school voor menschenkennis, voor psychologie. En het staat buiten kijf, dat Gérard Harry, met zijn niet gewone, zeer ontwikkelde schranderheid, een goed leerling is geweest. Zoo is zijn boek dan ook zeer vol, zeer levendig, al wekt het wel even den indruk, dat het weinig verzorgd is. Types heeft hij niet geschapen; zijn zijne personages ook wel uitzonderingswezens, dan weze het naar het voorbeeld uit drakenen feuilletonswereld; omdat Gérard Harry, met al zijne ervaring en niettegenstaande zijn hoogen leeftijd, een onverzoenlijk idealist is en blijft, heeft hij zijne figuren, die wel heel abrupt-eenvoudig zijn in hare hoedanigheden, niet weten te vernieuwen. Het belet niet, dat zijn boek
lééft, vooral waar het de politiek betreft, die de schrijver zoo goed kent.
Heeft Gérard Harry aan zijne journalistieke loopbaan alles te danken wat de deugd van zijn boek uitmaakt (en hij dankte er ook zijne philosophische overtuigingen aan,
| |
| |
al zullen vele jongeren om deze ironisch glimlachen, want Harry behoort nu eenmaal tot een generatie, die ze naïef noemen, omdat zij ze nog moeilijk begrijpen kunnen), - het is waarschijnlijk ook doordat hij zulk een langen tijd journalist is geweest, dat de auteur zoo weinig zorg besteedt aan zijn stijl. Het vak brengt mee dat men heel vlug leert denken en vooral schrijven. Bij de best-bedeelden wordt dat schrijven weleens iets bijzonder raaks. Bij de meesten brengt het mee, dat klank en beeld hunne scherpe betekenis verliezen, en dat zelfs het begrip weldra niet dan benaderend wordt uitgedrukt. Gérard Harry behoort helaas tot het laatste soort journalisten; en het kan gebeuren, dat een lezer met afschuw het boek toeslaat, wanneer hij, op bladzijde tien reeds, een onschuldig zinnetje leest als: ‘Herminie, son corps de jeune déesse drapé dans un simple mais joli négligé d'intérieur....’
Maar die ongeduldige fijnproever van een lezer zou ongelijk hebben.
N.R.C., 17 October 1925. |
|