| |
| |
| |
Tooneel-tentoonstelling te Brussel
Een tentoonstelling van tooneeldecors, costuums en requisieten in de Galerie de ‘Spectacles’. Het Théâtre du Marais. Het Vlaamsche tooneel. De traditie van den Muntschouwburg. Het avantgarde tooneel.
In la galerie de ‘Spectacles’ is een tentoonstelling geopend, die geheel aan ‘les arts du théâtre’, zijnde decor, costuum en requisieten, gewijd is. Daartoe verleenden medewerking: de Muntschouwburg, het ‘Théâtre des Galeries’, het ‘Théâtre du Marais’, het Vlaamsche Volkstooneel en de Brusselsche Stadsschouwburg, de ‘Groupe Libre’, het gezelschap ‘l'Assaut’ en dan nog afzonderlijk exposeerende schilders. Werkelijk een zeer interessant overzicht van bijna al het merkwaardige, dat gedurende de laatste jaren in België op tooneelgebied werd gepresteerd en tevens een boeiende belofte voor de toekomst, want ook veel werk, dat tot nog toe niet volledig gerealiseerd werd, vond in de stemmige salons van ‘Spectacles’ een onderkomen.
Onder dit laatste mogen wij natuurlijk de stoutste ontwerpen rangschikken; zaal 4 geeft er ons menig pittoresk staaltje van. Zaal 3 is heelemaal ingenomen door de traditie, wat te Brussel zeggen wil den Muntschouwburg. De tweede zaal is geheel afgestaan aan de Vlaamsche schouwburgen - wat wij met het grootste genoegen vaststelden, te meer daar het initiatief dezer tentoonstelling uitgaat
| |
| |
van een Fransch tooneelblad -, terwijl de eerste zaal terecht bezet is door de tooneelonderneming, die in België met eere nummer één draagt; ik bedoel ‘Het Théâtre du Marais’. Daar hangen naast diverse foto's, waaronder vooral de zoo merkwaardige slotscène van Martine en het mooie tafereel van den schuchteren jongeling tusschen de twee lieve meisjes in A quoi rêvent les jeunes filles, prachtige costuumsontwerpen van Yves Alix voor Sganarelle, van Anto Carte voor Le médecin malgré lui en van Madeleine Vanderborght voor les caprices de Marianne en Soeur Beatrice. Dat zijn allemaal dingen, waarvan wij trouwens de uitwerking zien mochten, doch naast de foto's van de décors, die R. Moulaert voor de ‘Marais’ maakte, hangen dan ook van denzelfden knappen schilder en architect diverse plannen, die nog op realisatie wachten. Zij zijn niet de minst belangrijke. Voornamelijk stip ik aan: enkele décors voor Wagner (het woud van Siegfried en de Walküre) en dan vooral bonte, zoowel door kleur als door constructie verbluffende music-hall-decoraties, waaronder een allerleukst ‘Exercice au trapèze’ en geestige exotische danstafereelen.
Het Vlaamsch tooneel (zaal 2) is uitstekend vertegenwoordigd, ook al kan hier van volledigheid geen sprake zijn. Wij vinden het bijvoorbeeld spijtig, dat niet de minste melding is gemaakt van het werk van Dr. J.O. de Gruyter, die op dit oogenblik Shaw's Jeanne d'Arc vertoont in zulke merkwaardige mise-en-scène; terwijl anderzijds dient vastgesteld, dat hier dingen staan, die hier bezwaarlijk als op hun plaats zijnde kunnen beschouwd. Om maar één voorbeeld te geven: de Katholieke Gilde van Sint-Niklaas vertoonde Ghéon's Heilige onder de trap en
| |
| |
daarvoor maakte Achiel Pauwels een decor-ontwerp. We verheugen er ons natuurlijk over, dat ook in de patronages de moderne geest binnen dringt en begrijpen zelfs, dat zulk décor te Sint-Niklaas heel wat ophef zal hebben gemaakt. Het doet hier, in deze voorname en stijlrijke omgeving, eventjes lachen. Vooral het ‘Vlaamsche Volkstooneel’ verdient aandacht. Daar hangen o.m.: de décors, die Johan de Meester Jr. ontwierp voor Reynaert de Vos en Waar de ster bleef stille staan; ook het décor voor De gecroonde Leersse en het merkwaardige doek met de waggelende carnavalstad, dat R. Moulaert voor laatstgenoemd stuk schilderde, benevens talrijke foto's uit Marieken van Nijmeghen, De Nacht, Advent en twee buitengewoon knappe costuumteekeningen van Gerard Rutten voor Calderon's Schouwtooneel. Er was een uitzonderlijke belangstelling voor de vele foto's van het A-Z-spel te Leiden; ook hangt daar het gedetailleerde plan der architectuur voor laatstgenoemd spel door Henri van de Pauwert. Het Gentsch Tooneelverbond onder leiding van Herman van Overbeke toont ons nagenoeg geheel zijn documentatie, o.m. het kleurige decor-ontwerp van Karel Maes voor het Sint Bernardusspel (Ghéon), waarbij wij nu zien kunnen, hoeveel schooner het ontwerp is dan de realisatie. Ook een costuum voor een Zot van Karel Maes levert attest van de knappe styleering, die deze jonge artiest in al zijn werk legt. Wat jammer, dat hij niet meer gelegenheid vindt om op het tooneel werkzaam te zijn. Het affiche voor het Sint Bernardusspel werd gemaakt naar een pastel van Dom. Gregorius Dewit, een leuke schets, voorstellende de roode beenen van den door het venster heenvliedenden Bernardus gedurende den nacht voor zijn opgedrongen huwelijk, ter- | |
| |
wijl zijn
kamer verder vervuld is door schelmsche en verbijsterde duivelsgezichten. Ook van Beatrijs hangen daar décor- en costuum-ontwerpen van de hand van J. Grinwis Plaat-Stultjens. Hier geldt bijna het tegenovergestelde van de bij Maes' teekeningen gemaakte opmerking; het décor van Beatrijs, zooals wij het zagen te Gent, was mooier dan het ontwerp. Dat J. Grinwis Plaat-Stultjens echter wél iets kan, bewijst hij in de fijngenuanceerde costuums voor Elckerlyck, waarvan eene vertooning door het ‘Gentsch Verbond voor Katholiek Tooneel’ wordt voorbereid. In die teekeningen bekoort een niet-gezochte naïeveteit, die bij de inkleeding van laatstgenoemd stuk uitstekend past. In de Vlaamsche afdeeling der tentoonstelling zijn dan nog een paar teekeningen van R. Verheyen voor een spel van Jozef Boon, De Tocht. Dat modern spel werd gecreëerd in het soldatenkamp te Leopoldsburg, waar het door geestelijken-brankardiers vertoond werd. Daar verschenen geestdriftige verslagen over, doch het programma, dat wij daarvan ontvingen, was zoo gek-pretentieus en beroofd van allen smaak en gezond verstand, dat wij in dezen Tocht niet anders zien konden dan een bedroevend attest van onverantwoordelijk ‘gongorisme’ en ijle grootspraak, die te allen kante in de schaduw van het expressionisme woekert. Nu bewijzen echter de hier tentoongestelde teekeningen iets anders. Renaat Verheyen is een man die durft en zijn ontwerpen boeien meer dan de volstrekt gekke phraseologie in het programmaboekje, dat hij rondstuurde - zoodat wij nagenoeg hieruit vermoeden kunnen, wat de waarde is van dat te Leopoldsburg gebeurd ‘mirakel’ (met dit woord werd het in De Standaard aangekondigd), namelijk een interessant regie-experiment, waartoe echter weeral
| |
| |
eens een tekst werd gebruikt, die niets met tooneel te maken heeft en waarvan de kunstwaarde ver te zoeken is. Ten slotte dienen vermeld: prettige foto's van de kindervertooningen van Duimpje, een stuk dat Ghéon opzettelijk voor Vlaanderen schreef en dat hier zoowat overal is gespeeld onder leiding van den ijverigen notaris Thuysbaert.
De directie van den Muntschouwburg toont costuums van James Thiriar voor Francesca da Rimini, Boris Godounow en Thomas l'Agnelet, de werken die gedurende het vorige winterseizoen werden gecreëerd, alsmede décors van G. Delescluse voor Boris Godounow, de opera die na den oorlog het grootste succes van de Monnaie is geweest. Daar zijn twee maquetten, een van Le prince Igor en een van l'Oiseau bleu. Zooals gezegd, is deze zaal de zaal der traditie. Alles is er rijk, verzorgd en sumptueus. Een paar volledige costuums moeten bewijzen, dat in den Muntschouwburg alles ‘degelijk’ wordt uitgevoerd - wat natuurlijk geen mensch betwijfelt. Delescluse is trouwens een fijnzinnig kunstenaar; wij kunnen dat ook in de vierde en laatste zaal zien, waar de maquetten staan voor Teirlinck's stukken, die hij borstelde.
Deze zaal 4 brengt ons dadelijk in een andere stemming; ons oog valt onder meer op een schets van Houquet ‘Carmen à la Monnaie’, waarin dadelijk met de traditie een loopje genomen wordt. Wij zijn hierover niet verwonderd; wij bevinden ons namelijk in de zaal van het avantgarde-tooneel. Hier vinden wij dus natuurlijk het meest onuitgevoerde plannen en, of wij dit willen of niet willen, moeten we aan deze zaal het meeste belang geven. Daar is trouwens alle reden toe, want deze zaal levert wel degelijk het bewijs, dat er te Brussel genoeg talenten
| |
| |
voorhanden zijn om het modern tooneel te dienen, zoodat wel waar zou kunnen zijn, wat nog onlangs een bekend modern tooneelleider zei: ‘Il nous manque surtout des pièces’. Zaal 4 geeft ons natuurlijk een zeer verscheiden ‘allerlei’, waaruit wij onder meer opmaken, hoe verschillend en vaak tegenstrijdig de hedendaagsche pogingen tot vernieuwing van enscèneering zijn en waaruit vooral blijken moet, dat de moderne mise-en-scène nog heelemaal een zoekend karakter heeft - want niets in deze zaal lijkt definitief. Ook vinden wij hier niet die schoone rust van het ‘Théâtre du Marais’, welke schouwburg inderdaad reeds wijzen kan op positieve, eerbiedafdwingende uitslagen. Hier is er veel ironie, veel warme geestdrift, een beetje huichelarij, en vaak nogal wat onwetendheid.
De hier exposeerenden zijn geen onbekenden. Deze zaal 4 bevat onder meer etsen van Stan van Offel: zes costuums voor d'Annunzio's Martyre de Saint Sebastien, een décor voor het eerste bedrijf van Gogol's Hyménée, costuums voor een ballet en dan twee ontwerpen voor Crommelynck's Cocu magnifique. Hiervan is vooral het décor van het derde bedrijf, voorstellende de goud-blonde Stella glorieus staande in haar lichtgroen balkon en als een soort godin verschijnende in de grijze schemering van een Vlaamsch landschap, prachtig.
Het rijkst aan fantazie is het werk van Jean van der Borght, wiens atelier thans verbonden is aan het ‘Théâtre des Galeries’. In gemeld theater zorgde Van der Borght reeds dikwijls voor luchtige en spiritueele decoratie, waarvan ons hier een paar exempels zijn getoond: er zijn ook enkele costuums, welke hij teekende voor de Fransche Opera te Antwerpen, maar het meest aandacht verdienen
| |
| |
zijne onuitgevoerde ontwerpen, waarin hij zijn rijke fantazie vrijen teugel laat. Onder deze laatste interesseert vooral een décor voor het ballet Cocktail Night; tot ditzelfde ballet behoort een allerleukst gesilhouetteerde danser, die passen uitvoert met een champagneglas in de hand, netjes en habiel als een acrobaat op een koord. Voor een ballet, genaamd Forêt vierge, ontwierp Van der Borght costuums voor luipaard, vogel, gazel, giftbloem, serpent en ook een mooi synthetisch décor.
Daar zijn ook in deze zaal geestige dingen, misschien zelfs een paar vermakelijke. Bijvoorbeeld, een lang raadselachtig tuig, dat lijkt op een of ander scheepvaartsignaal en dat in den catalogus genoemd wordt: ‘Luidspreker voor l'Ame Vierge van Barnavol (synthetisch requisiet’). Dat tuig behoort aan de vooruitstrevende groep ‘l'Assaut’. Gelukkig toont deze groep nog wat anders en wel misschien het interessantste der tentoonstelling, namelijk diverse teekeningen (décor en costuums) van Houquet, die een jong Brusselsch schilder is, behoorende met Karel Maes tot de groep ‘7 arts’. Vooral de costuums zijn merkwaardig. De décors zijn heel leuke schilderijtjes, maar lijken te zeer op zich zelf te bestaan. Zij zijn volledig. Wij kunnen moeilijk een er van ons indenken als ‘omlijsting’ van een stuk en er bijvoorbeeld personen in plaatsen. Sommige zijn bovendien al te zeer gecompliceerd en in zulk geval kunt gij moeilijk iets anders er over zeggen dan dat ze geestig zijn. In het décor voor Monsieur un Tel, stuk van Paul Avort, dat vertoond werd in den ‘Cercle artistique’, bemerken wij een aardig stel metalen stoelen, waar ge vreselijk ongemakkelijk op zitten moet, en de décors voor open lucht lijken fantastische rebussen zonder
| |
| |
oplossing. Daar is een mooie schets van l'Amant de Lune, waarin Houquet een wit-omkranste bloedroode maan teekende boven een groen-zwart-rood gestreepte zee. Bij zulk décor is wel muzikale begeleiding denkbaar, maar het is moeilijk er spel in te onderstellen.
Benevens enkele minder belangrijke schetsen van Géo, dien wij kennen als den spiritueelen ontwerper van menig stijlrijk tafereeltje in de revue's van de ‘Alhambra’, hangt daar ten slotte een aanplakbiljet voor de matinée's van de ‘Groupe Libre’ en het mooie in dit blad reeds besproken décor-ontwerp, dat Marcel Stobbaerts schilderde voor R.U.R.
N.R.C., 30 September 1925. |
|