Verzameld journalistiek werk. Deel 14. Nieuwe Rotterdamsche Courant september 1925 - november 1926
(1994)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
De woningnood is voor de bouwkunst geen weldaad geweest. Een gelukkige uitzondering is ‘La Cité Moderne’ te Sint Agatha-Berchem. Victor Bourgeois de ontwerper.De woningnood is in België, zelfs in het anders vooruitstrevende Brusselsche conglomeraat, in zake bouwkunst niet steeds een weldaad geweest. Zoowat overal hebben wij in de voorsteden van Brussel en in de uitwijken der stad-zelve gebouwencomplexen en tuinsteden zien verrijzen, die aan dakloozen of slecht-en-duur-gehuisvesten een fraai, gezond en goedkoop onderkomen moesten bezorgen. Het dient wel gezegd: vele van de cottages, die in parkwijken vereenigd liggen, danken hunne aantrekkelijkheid minder aan hunne architectonische schoonheid dan aan de hen omringende natuur. Innovatie, die in deze zoo gewenscht, en feitelijk toch zoo heel moeilijk niet was voor een bouwkundige die de evolutie van zijne kunst heeft gevolgd, ligt er meestal boven op, bezit alleen de schittering van het nieuwe, en mist doorgaans de logische grondigheid, die ze tegen den tand des tijds bestand moest maken. Terwijl de woonkazernes, die men thans zoowat overal aan de poorten der stad aantreft, met hunne vele etalages, de gelijke gevelverdeeling, het gebrek of de armoede der decoratieve voordracht, het mangel aan alle fantazie, dikwijls pijnlijk om aan te zien zijn vanwege het industrialistische, | |
[pagina 59]
| |
dat er aan vastzit. Een gelukkige uitzondering maakt de jongste stedewijk uit, die thans te Sint Agatha-Berchem verrijst: een ruim complex van ongeveer tweehonderd vijf en zeventig haardsteden, waarvan vele reeds geheel zijn opgetrokken. Doordat ze zijn opgebouwd uit goede maar goedkoope materialen, is de huurprijs zeer gering: hij gaat van vijf en vijftig tot honderd vijf en tachtig francs per maand. Reeds een twaalfhonderd personen hebben er een onderdak gevonden, onder wie bekende schilders en letterkundigen, die gebruik kunnen maken van de gemakkelijke en vlugge verkeersmiddelen met Brussel. Zij beschikken over een gemeenschappelijke bibliotheek en een vergaderzaal. Er zijn ook openbare badinrichtingen. Hunne kinderen hebben weldra een ruim en goed ingericht speelplein. Dit alles vindt men, weliswaar, ook elders in de Brusselsche suburbs: te Boschvoorde, te Woluwe, waar daarenboven het landschap verleidelijker kan heeten dan te Berchem, waar de tuinaanleg, dewijl geheel nieuw, wat al te schraal aandoet. Dat deze ‘Cité’, meer dan de vroegeropgetrokkene, den naam van modern verdient, ligt echter veel meer aan de architectonische waarde ervan. De bouwmeester, die de wijk ontwierp en toezicht hield over den aanbouw ervan, is Victor Bourgeois. Hij staat aangeschreven als de meest-voortvarende van het jonge geslacht, waartoe hij behoort. Maar die voortvarendheid berust op orde, en het is op de orde dat Bourgeois zijne bouwkundige schoonheidsidealen vestigt. Niets meer hier, dat aan Engelsche, Zwitsersche, Skandinaafsche of Hollandsche voorbeelden, hoe dan ook naar Belgischen smaak verwerkt, herinnert. Wij staan hier even ver van München als van den | |
[pagina 60]
| |
Brabantsch-geworden Louis seize. Gebonden door de gebruikte materialen -aschbeton en schuimbeton -, had de architect zich te regelen naar de eischen van een eenvoud, dien hij door geene ornamentiek heeft willen verbloemen. Hij heeft zich beperkt tot het zuiverste, het trouwens meest traditioneele bouwcubisme. Zelfs het schuine dak vervangt hij doorgaans door een terras. Alles dus rechthoekig en rechtlijnig. Nochtans, geen spoor van monotonie. Niet dat Bourgeois probeert ze te breken door het spel der kleuren: ook in deze is hij zeer sober, en, naar wij meenen, zeer terecht: in een regenland als België, in eene nijverheidsstreek als Berchem is, houdt kleur het niet uit; na een jaar of zoo verliest zij alle blijde schittering, om in vuilheid te vertanen. Waar hij de warme tonenschakeering van de baksteen moest missen, de eenige die een tijdlang stand houdt, vergenoegt Bourgeois zich met het lichtgrijs en licht-oker der kalklaag. Hier en daar een streep van dieperen toon: dat is alles. Doch het is het spel der lijnen, die eene al te groote eentonigheid, eene vervelende strengheid bannen komt. Orienteering der gevels, inen uitsprong der bestanddeelen van het gebouw, zorgen voor eene aantrekkelijke afwisseling, die al deze logica waarlijk prettig maakt. Zooals zij is, met al haar afkeer voor mooi-doenerij, met al hare rationeele standvastigheid, is deze ‘Cité moderne’ zeker wel het beste bouwcomplex dat de woningnood in Brussel tot stand deed komen. Daarom verdiende zij eene bijzondere vermelding.
N.R.C., 30 September 1925. |
|