de toegang ervan onderworpen is aan een entrée-geld. Het heet, tusschen haakjes, dat minister Kamiel Huysmans dezen maatregel wil intrekken voor alle musea van meer bepaald educatieven aard, in de eerste plaats dan voor de musea van het Jubelpark, die voor onze jonge artiesten, voor onze studenten en in de eerste plaats wel voor onze ambachtslieden, echte opvoedings- en ontwikkelingscentra mogen heeten.
Onze verzameling oudere keramiek verdient in het Jubelpark allereerst de aandacht: voor den oorlog zijn een paar van de allerschoonste particuliere collecties in België ze door schenking nog komen verrijken. Nu hebben de conservatoren van deze afdeeling het gelukkige denkbeeld gehad, tegenover dat antiek porcelein en aardewerk eene moderne sectie in te richten van meesters uit dezen tijd: Bigot, Willy Finch, Delaherche, Massoul en anderen. (Intusschen mis ik er de Hollanders). De vergelijking van dit hedendaagsch werk - het gaat van 1895 tot 1914, en wordt, hoop ik, uitgebreid - met het oudere, waaronder zoovele meesterstukken, is, het spreekt vanzelf, buitengewoon leerrijk. Ook tegenover het klassieke, voor het meerendeel achttiend' eeuwsche Sèvres, heeft men thans nieuwer werk van de beroemde ‘manufacture’ geplaatst, weêr eene boeiende tentoonstelling.
Aangezien ik het hier heb over onze musea, wil ik u nog mededeelen, dat men naar de middelen uitziet, om in het gebouwencomplex, vanwaar men uitziet eenerzijds in de Regentiestraat en anderdeels op de Museaplaats, weêr eenheid te brengen tusschen het museum voor oudere en dat voor moderne kunst, beide thans gescheiden door de Koninklijke Bibliotheek en door het Staatsarchief.