ook een beetje hoofdiger, zullen sommigen denken, die niet houden van een zinnelijk grapje). Toussaint zal het mij niet kwalijk nemen als ik het verklap, dat hij weldra vijftig jaar oud wordt, of het misschien reeds is, wanneer ik daar onmiddellijk aan toevoeg, dat zijn laatste werk, de ‘Peruviaansche reis’, die ik hier aankondig, volgens mij het beste is dat hij heeft geschreven. En dat men zou wenschen vijftig jaar oud te zijn om het hem met even goede gevolgen na te doen.
Die steeds-stijgende literaire perfectie hoeft ons trouwens niet te verwonderen; zij ligt niet aan Toussaint's ingenium; zij is eenvoudig het gevolg van het literaire inzicht waarover ik het hierboven had. Toussaint van Boelaere gelooft in literaire techniek, en vooral in de excellentie van de zijne. Waarin hij werkelijk geen ongelijk heeft. Ik wil zeggen, dat men een boek maakt zooals men eene klok maakt (en er is iemand die dat lang vóór mij heeft gezeid), en dat Toussaint overtuigd is, het van de beste boekenmakers te hebben geleerd. Er komt bij, dat hij literair denkt, zooals een schilder picturaal en een beeldhouwer plastisch denkt. Ik heb dit reeds vroeger naar aanleiding van een ander boek van hem uitgedrukt; Toussaint vraagt zich af: wat is er van dit of geen geval literair te maken? Want de schrijver beschikt, net als schilder of beeldhouwer, over eene stof, eene materie, die voor zijne uitoefening, voor zijne kundigheid, van het grootste belang is. Die materie is het woord, en meer nog de volzin. Literaire kunst is: evenwichtige, en waar het past hinkende volzinnen, met de juiste, en waar het past onzuivere woorden te maken. En wat daar tusschenin ligt, wat ligt tusschen rust en onrust, stipt-