sent...... oh! ces yeux d'enfant qui vont pleurer.’
En deze opmerking vol diepe beteekenis:
‘Le rythme!.... J'y reviendrai: il leur est un espoir, une raison de vie. Le rythme sauvera leurs âmes comme le rythme d'une gymnastique sauvera leurs corps. Car leurs âmes faibles n'ont pas de vibrations politaires (ik spatieer). Il faut qu'elles soient une foule et qu'un rythme y passe.’
Doch, niet de achterlijke kinderen van dronkaards, syphilislijders en prostituées (en van die ouders krijgen wij eveneens een paar flitsbeelden te zien) zijn de hoofdpersonen van dit boekje: wat het van Jules Renard en André Baillon onderscheidt, is dat de schrijver zich als dusdanig aanmeldt, met eene oprechtheid die zelfs pudeur uitsluit. Hij kent zijn apostolaat. Hier en daar verleidt het hem tot een zeker romantisme. Maar hoe doortrokken van echte menschelijkheid! Deze onderwijzer met het warme hart dat telkens als in een dankbaar gebed tot uiting komt, schrijft:
‘Dans peu de professions l'on est autant seul que dans la mienne’; maar ook:
‘On vient ici, saturé d'une souffrance et les gestes trop doux. Peu à peu, on donne sa peine, son coeur par petites fois. Quand on repart, il est vide, souvent, mais des enfants sont heureux!’
Ik zou hier willen aanhalen: sommige anecdoten zijn van zulke teêrheid, van zulke fijne, haast onvatbare, en nochtans zoo juiste psychologie, dat men zijne bewondering niet bemeestert en.... zich afvraagt hoe de auteur zich elders laat verleiden tot sommige grofheden, die